Zacharia 3 : 1 – 10

Schriftlezingen: Psalm 5

Zacharia 3: 1-10

Johannes 14: 1-7

Broeder en zuster in de Heer,


Daarnet hebben wij een gedeelte uit het Bijbelboek Zacharia gelezen.

Een Bijbelboek of een profeet, waarvan ik een beetje betreur dat het iets te weinig bekend is of besproken wordt.

Het Oude Testament, dat zijn vaak beelden of flitsen die het Nieuwe Testament illustreren of ondersteunen. En bij de profeet Zacharia zijn er ook prachtige illustraties te vinden.

Zacharia is een profeet, die aan Israël voortdurend opmerkzaam wil maken: ‘Kijkt, Israël, dàt is Gods handelen voor u…’, ‘Kijkt, Israël, dàt is Gods genade voor u…’.

En daar wij, als Christenen, onze fundamenten hebben in Jeruzalem, is het voor ons zeer de moeite om die oudtestamentische lichtpunten te bekijken. Zo’n lichtpunt hebben we in het tweede vers van het Schriftgedeelte van vandaag, dat zegt: ‘… De Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u, satan, is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt…?’

‘Brandhout’:

Een stukje goed hot bewaren wij.

Wij weten dat het nog ergens voor kan dienen.

Je weet maar nooit…

Maar afvalhout gooien wij weg. Wat doen wij er anders mee? Als we een open haard of een houtkachel hebben, werpen wij het op de stapel brandhout.

‘Waardeloos’:

Iemand werd eens gevraagd wat hij dacht van een bepaalde televisie-uitzending. Zijn antwoord liet aan duidelijkheid niets te wensen over: ‘brandhout’. Commentaar overbodig. ‘Waardeloos’.

En in die betekenis is hier, in Zacharia, ook sprake van ‘brandhout’.

Een zekere Jozua wordt ‘brandhout’ genoemd.

En wie is die Jozua? In het Oude Testament komen we meerdere Jozua’s tegen. Meest gekend is Jozua, de zoon van Nun, dienaar en later de opvolger van Mozes. Dan is er nog een Jozua, op wiens akker de Ark des Verbonds, op de lastdieren, stilhield, toen deze terugkeerde uit het land der Filistijnen. En da is er nog Jozua de hogepriester, die voorkomt bij de profeet Haggai en Zacharia.

Deze Jozua, de hogepriester, wordt ‘brandhout’ genoemd. En dat doet God zelf: niet veel soeps, die Jozua, een waardeloos geval.

En toch, gemeente, kijken wij op als Gods woord iemand ‘brandhout’ noemt.

En we kijken nog meer op als dat gezegd wordt van een vooraanstaand iemand, een hogepriester, Jozua.

De hogepriester is de man die eindverantwoording heeft voor het hele tempelgebeuren (of: kerkgebeuren, zeg maar). Het is wel ‘sterk vereenvoudigd’ te noemen wat daar op dat moment voor ‘tempelgebeuren’ doorgaat. Het had helemaal niet meer de luister die het had in de dagen van Salomo…

Maar toch is Jozua niet de eerste, de beste. De naam ‘Jozua’ betekent: ‘De Here is verlossing’ of ook ‘redding’ of ‘heil’.

Hij is hogepriester. Officieel vertegenwoordigt hij, als priester, het volk bij God.

Als u over hem spreekt, dan spreekt u over het volk, dat hij bij God vertegenwoordigt.

En als die dan ‘brandhout’ genoemd wordt, dan geldt dat ook voor het gehele volk.

Stel dat uw favoriete voetbalploeg een internationale wedstrijd wint. Dat wil dan zeggen: het ‘elftal’ wint. Maar voor ’t gemak zeggen wij bijvoorbeeld: ‘Brugge’, of ‘Anderlecht’, of ‘Gent’ heeft gewonnen.

Blijkbaar wordt heel de omgeving in de elftal inbegrepen.

Welnu, in de wereld van het Oude Testament geldt dat nog veel sterker: de hogepriester vertegenwoordigt het hele volk.

Als er met de hogepriester iets aan de hand is, dan geldt dat ook voor hen ten behoeve van wie hij zijn functie vervult.

Daarom wordt in vers 2 in één adem gesproken over Jozua èn Jeruzalem, Jozua èn het gehele volk.

Zacharia, het ‘vierde gezicht’. Dat gezicht (of dat visioen) brengt hem in één of andere hemelse ruimte. Als in een toneelstuk wordt daar een rechtsgeding opgevoerd.

Drie hoofdfiguren verschijnen daar op het toneel:

De Engel de Heren als rechter.

Satan, de vorst van alle duisternis als aanklager.

Jozua, de hogepriester en vertegenwoordiger van het volk, als beklaagde.

Enkele figuranten, vers 7, maar dat is minder duidelijk.

De rol van de aanklager is de satan op het lijf geschreven. ‘Aanklagen’ is één van zijn belangrijkste bezigheden.

En hier zien wij, gemeente: ook de duisternis heeft zijn tweesnijdend zwaard. Enerzijds is hij ‘verleider’: kijkt daarvoor naar de ‘rede over de laatste dingen’: Jezus waarschuwt tot vijfmaal toe… tegen de verleider.

Anderzijds is hij ‘aanklager’: kijkt daarvoor naar Openbaringen 12 vers 10, daar staat: ‘… de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God…’

Uit het tekstverband blijkt dat de aanklacht ongeveer zo moet zijn geweest: ‘Here God, kijkt toch eens naar die Jozua, die topfunctionaris uit Uw kerk, die geestelijke leider, die… Het klopt toch helemaal niet met deze man.

Kijkt naar zijn klederen: vervuild, vies, smerig… Zo kan hij U toch niet benaderen?

En dat noemt zich ‘hogepriester’…

Zulk iemand moet er toch kraaknet en tot in de puntjes verzorgd bij lopen…

Zo heeft Mozes het, op Uw bevel, toch voorgeschreven…

Maar deze man loopt in zo vuile klederen zijn Heilig werk te doen, in Uw tempel, op Uw Heilige plaatsen…

Here God, dat is niet te handhaven…

Dat waardeloze gepruts, die eigenzinnige schepping, en onrein…

Zo iemand als Jozua, en zo’n afwijkend volk als Juda, daar kunt U toch niet blijvend Uw hand boven houden…

Trouwens, zou U alles wat ‘mens’ heet, maar niet beter afschrijven?

Gemeente, wat er precies met Jozua en het volk aan de hand is, wordt verder niet toegelicht. Geen details over de aard waarop het slecht gaat. Aar in zijn algemeenheid is het wèl waar:

Tegen zulk een ‘requisitoir’ is maar weinig in te brengen.

En als de grote aanklager even ons boekje zou openen… dan hebben wij geen enkel verweer…

Wij kunnen wel aan de buitenkant even grote indruk maken…

Onze godsdienstigheid, onze geloofskennis en zo wordt soms goed gewaardeerd.

En bij momenten voelen wij ons ‘supergoed’

En onze gebrekkigheid en zondigheid, we hoeven dat toch niet altijd breed uit te smeren…

En misschien kunnen wij dankbaar zijn, als wij vaststellen dat wij ons ‘christen-zijn’ goed gestalte hebben gegeven…

We moeten onszelf niet verliezen in negativisme, en pessimisme…

Broeder en zuster, begrijpen wij dat wij ons op die manier soms heel dicht bij een afgrond kunnen bevinden?

Wij worden voor het aangezicht van God kritisch en grondig en vakkundig door de aanklager uitgespit.

En we kunnen niets van wat we van onszelf ‘voortreffelijk’ vinden, staande houden.

En meer dan eens horen we stemmen in ons en van ons, die mar weinig van onze eigen godsdienstige ‘status’ overeind laten…

En wat de satan als aanklager over Jozua, over het hele volk, over u en ik

aan de orde stelt, is geen onzin of onwaarheid.

De aanklacht klopt, helemaal!

Here God, deze mens is niet te handhaven’, ‘Here God, daar kunt U geen scheppingseer mee behalen…’

Broeder en zuster, dat alles ziet de profeet in dat visioen, in dat gezicht, gebeuren.

En opvallend is dat de Here God de aanklacht van de satan helemaal niet wederspreekt.

Maar Hij snoert de satan wel de mond. ‘De Here bestraffe u’, klinkt het.

Aan de satan wordt het zwijgen opgelegd.

Maar dan gaat de Here God verder, en

Hij noemt Jozua gewoon en zonder toelichting ‘brandhout’.

Mijn volk Juda: een stelletje ongeregeld.

Kerkmensen: ver beneden alle peil.

De vuile klederen van Jozua zijn niet te ontkennen. Ze passen ons evenzeer.

‘Brandhout’, zegt God.

Misschien heeft Zacharia de satan nog even zien grijnzen? Hem wordt dan wel het zwijgen opgelegd, maar met voldoening constateert hij dat de Here God… eenzelfde oordeel heeft over Zijn volk.

Die grijns verdwijnt vlug. Het dringt tot hem door: ‘Is deze niet een brandhout, uit het vuur gerukt?’… zo zegt de Here.

Hoe aanschouwelijk: ‘uit het vuur gerukt’

Is het niet zo dat het brandhout al vlamgevat had? Vuur brengt pijn in deze context. En is dat niet de pijn die wij nu reeds, sterk of minder sterk, aanvoelen vanwege het kwaad en het onrecht dat over het rond der aarde is?

Met een ruk haalt God dat brandhout, Jozua, uit de vlammen. Denkt aan het verhaal van Lot. Ook Lot werd ‘weggeruk’ of ‘weggesleurd’ uit het oordeelsvuur van Sodom en Gomorra. Er was ‘haast’ bij.

‘Jazeker’, zegt God, ‘u hebt gelijk, satan, dat hier is brandhout’.

Maar hoe dan ook, voor mensen als Jozua, voor heel mijn schepping steek Ik mijn hand in het vuur.

Hier, gemeente, komt het opmerkelijke van het evangelie naar voor.

God rukt inderdaad mensen, die het oordeel verdiend hebben, wèg uit het vuur. En wat dat betreft, kunnen wij van onzentwege zeggen; ‘ternauwernood’, of ‘op het nippertje’ of ‘helemaal onverdiend’.

Het is niet zo, dat ‘behouden’ worden gelijk staat aan ‘vreselijk geluk hebben’.

Het is niet zo dat slechts een enkeling het geluk om gered te worden, te beurt valt.

Het is wel zo dat bij de betrokkene zelf niets te vinden is wat voor de Here God reden zou zijn om hem te sparen.

Gemeente, de oorzaak en het initiatief inzake verlossing liggen helemaal bij de Here God!

Denkt aan Psalm 8: ‘Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, wat is het mensenkind dat Gij naar hem omziet?’

En wij kunnen bidden; ‘Wat is de mens, Here God, dat Gij Uw hand voor hem in het vuur steekt?’

Broeder en zuster, wij kunnen het gebeuren van dat visioen niet losmaken van wat veel later plaatsvond, toen God voor zijn eigen Zoon geen hand in het gerichtsvuur stak…

Het is niet te begrijpen: naar Jozua, die er schandalig bij loopt, steekt God zijn hand uit. En voor Jezus Christus, die ‘grote’ Jozua, die in volmaaktheid Zijn Hemelse Vader dient, trekt God zich terug…

Jozua krijgt feestklederen!

Jozua krijgt een hoofdband!

Jozua krijgt de steen met de zeven ogen, het symbool van Gods trouw en waakzaamheid.

Dit is geen namaak. Dit zijn pas de dingen die bij het èchte hogepriesterschap horen. De ene Jozua wordt behouden door de andere, de Grote Jozua, Jezus Christus.

Hij, Jezus Christus, wordt als waardeloos weggewerkt en opgeruimd. Hij wordt verteerd door het vuur van Gods gericht.

Gemeente, ‘Jozua’: op die manier kunnen wij, als brandhout, aan, datzelfde gerichtsvuur ontrukt worden.

Vreemd, als u de Bijbelpassage ‘Zacharia’ tot het einde doorleest: u belandt precies in een vredestafereel, op een vredeseiland: ‘Te dien dage, luidt het woord van de Here der heerscharen, zult gij elkander nodigen onder de wijnstok en onder de vijgenboom.’ Vreemd?? Niet zo vreemd… ‘Het kwade zal niet meer zijn…’ ‘Het is volbracht.’

Wat een merkwaardig evangelie!

U wordt rein verklaard dankzij die Ander.

U kunt bij God in de buurt komen dankzij de verlatenheid van die Ander!

En God weet van ‘wegwerpmateriaal’ weer iets moois te maken.

Kijkt eens: u bent op reis in een derdewereldland. En u ziet kinderen spelen.

En die kinderen hebben geen gsm, geen laptop en geen MP3-speler. Het speelgoed waarmee zij spelen is gemaakt van dingen die bij ons in de vuilniszak zouden belanden: blikjes en dopjes en plastic potjes en luciferdoosjes zijn omgetoverd tot speeltuig of karretjes…

En met bewondering kijken wij daarnaar.

Er zijn creatieve mensen die de mooiste dingen maken van spullen die wij normaal gezien zouden weggooien. Mensen die dat in de vingers hebben, kun je bewonderen.

Gemeente, eigenlijk doet de Here God niets anders. Hij gaat creatief om met dat ‘wegwerpmateriaal’ dat wij waren.

Creatief, in de diepste Bijbelse betekenis van het woord.

Kent u die gedachte nog? Het was een preek: ‘Here, neemt mij, breekt mij desnoods, formeert mij, gebruikt mij…’

En dat ‘breekt mij’: dat kunnen wij niet direct uitspreken, zo. Wij kunnen het niet direct aanvaarden. Maar daartegenover staat de geweldige creativiteit van Hem di u onvoorwaardelijk, en als eerste liefhad.

Hier wordt de aanklager buitenspel gezet.

‘Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg.’

Jozua, de armoezaaier, of de onreine, of de eigenzinnige, of de hovaardige, wordt in een staatsiegewaad gestoken.

Het zijn feestklederen voor het koninklijk bruiloftsfeest, deze worden aangeboden aan iedereen die het aanvaarden wil.

Hier heet de aanklager niets van terug.

Hier staat de aanklager buitenspel.

Nu is het een zaak tussen u en uw Redder, een zaak tussen u en uw Schepper.

De aanklager zal ons ons leven lang lastigvallen, nu eens zwaar, dan weer minder zwaar, en op dingen wijzen die wij helemaal niet kunnen ontkennen.

Maar tegen God, die zo almachtig-creatief omgaat met brandhout, met mensen gelijk Jozua, met mensen gelijk u en ik, kan hij niet op!

Gemeente, God dank!

De Heer zij geprezen.

Amen.