Schriftlezingen: Psalm 90
Ruth 2
Broeder en zuster in de Heer,
Blij dat ik vandaag u opnieuw mag toespreken over het boek ‘Ruth’. De eerste vaststellingen die wij krijgen als wij dat Bijbelboek lezen, zijn de eenvoud van de beschrijvingen, en de aanschouwelijke manier waarmee de verhalen ons gegeven zijn. Het Bijbelboek wordt veelal gezien als een ‘juweel in de Israëlische letterkunde’. In Israël is het één van de vijf feestrollen, die voorgelezen worden op ‘Pentakosta’, de vijftigste dag na Pasen, ofwel het oogstfeest.
Het Bijbelboek is een schoolvoorbeeld van een mens, hier Ruth, die bij alle motivaties, en denklijnen, en handelingen, toch nog een ‘zoekend’ iemand is. Omdat hij een levenstekort aanvoelt. Omdat hij die ene vaste waarde in zijn leven mist, waar hij te allen tijde toevlucht heeft, waar hij zich te allen tijde kan aan vastklampen.
Het verhaal ‘Ruth’ is het verhaal van en man, Elimelech, een Jood, die de hongersnood in zijn land ontvlucht. Hij doet dit op eigen ‘initiatief’.
Daarmee zette hij de tuchtiging, maar ook de zorg en de geborgenheid van de Heer opzij.
De man Elimelech, maar ook de twee zonen sterven gedurende dat ‘vluchtmisdrijf’. Alleen de vrouw, Naomi, en een schoondochter, de heidense, de Moabitische Ruth, keren berooid en in ellende terug.
Gemeente, het verhaal ‘Ruth’ is een verhaal uit het Oude Testament dat heel dicht bij ons staat.
Wij, in ons leven, hebben gebeurtenissen, ervaringen en ontmoetingen misschien, waarbij wij ons blijvend zouden afvragen: ‘Hoe kan dat in ’s hemelsnaam zo gebeuren, gelijk het gebeurd is?’
Wat steekt daarachter?
Wie heeft daar de hand in?
Wat heeft ertoe geleid dat ik hier nu op deze plaats ben?
Toeval? Neen, dat is geen toeval… toeval, dat is geen woord dat… En misschien hebben wij nog gehoord: ‘Ieder mensenleven bestaat met een bedoeling.’ Zou God dan een bedoeling hebben met mijn leven?
Ruth, die Naomi gevolgd was, was Godzoekende. Welke God? Ruth was in ellende en vertwijfeling. Net als Naomi die zij volgde. Maar Naomi had een doel: terug naar haar volk, terug naar Bethlehem, de naam betekent: Broodhuis… Aan welke God moest Ruth zich vastklampen?
Gemeente, ook in onze dagen is dat de vraag die aller dringendst op ons af komt: ‘Aan welke God moeten wij ons vastklampen?’
Is uw gezondheid een ‘god’? Natuurlijk moet u zorgen voor uw gezondheid. Maar wat als uw gezondheid achteruitloopt en u het zelf niet meer in de hand hebt? Ben ik zwaar ontgoocheld als ik één of andere sportprestatie niet meer haal?
Misschien is de geldgoed uw ‘god’? Wellicht hebt u dan mooie dagen gehad. En: natuurlijk moogt u zorgen voor wat ‘armslag’. Maar: wat ontgoochelend: bankcrisis, geldontwaarding, historische minima inzake rentevoet… En waar staan wij? Rijk zijnde kunt u heel arm zijn…
Of is vrijetijdsbesteding uw ‘god’? Een amateurfotograaf kan bezeten zijn door zijn voorliefde, kan tentoonstellingen regelen, kan internationale wedstrijden winnen, kan alleen nog maar spreken over ‘zijn’ hobby.
Wees nuchter! Denkt alstublieft even na: morgen kunt u ziek zijn, zodat u geen fototoestel meer kunt hanteren… Morgen kan fotograferen onbetaalbaar geworden zijn…
Gemeente, wij waren bezig met het boek ‘Ruth’. Arme, vreemde, Moabitische Ruth! Totdat Ruth zei: ‘Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.’
En dat zei Ruth, volop haar eigen armoede beseffende en ten volle begrijpende dat Moab een afgesloten hoofdstuk in haar leven was.
Ruth zoch t de God van Israël/
Ruth zocht de God van alle waarheid.
‘Zoekt den Here, terwijl Hij zich laat vinden’.
Naomi en Ruth komen aan in Bethlehem, ‘in het begin van de gerst oogst’. ‘In het begin van de gerst oogst’: het is van betekenis dat dat er hierbij staat. Hier begint een nieuwe etappe in het verhaal. Boaz wordt voorgesteld: ‘Uit de familie van Elimelech, de overleden man van Naomi, en ‘een zeer vermogend man’’.
Ruth ontmoet Boaz. Blijkbaar wilde Ruth zo snel mogelijk een bezigheid hebben en die gelegenheid zou zij gauw krijgen: gerst oogst dat bracht mogelijkheden.
‘Laat mij naar uw veld gaan en aren lezen achter hem die mij genegen zal zijn’… ‘Bij toeval trof zij het stuk land van Boaz, die uit het geslacht van Elimelech was’…
Toeval? In mensenogen misschien wel. Des Heren zeker geen toeval.
Uit alle gesprekken die Boaz voerde, zowel
Met de opzichter van de maaiers, als
Met de maaiers zelf, als
Met de Moabitische Ruth,
Weten wij dat baas Boaz zeer zorgzaam toekijkt op zijn personeel, en daardoor dat hij zijn personeel goed kent.
Kijkt alleen maar eens naar de begroeting: ‘Deze begroeting is in de heer’.
Zou Boaz niet de opgestane Heer typeren? Kijkt hoe Jezus, de opgestane Heiland, de discipelen begroet, die uit vrees voor de Joden zich opgesloten hadden…
‘Vrede zij u’, zei Hij, tot tweemaal toe, en: ‘Ontvangt de Heilige Geest.’ Boaz moet een goede werkgever geweest zijn. Bij de eerste oogopslag heeft hij een overzicht van de toestand. Over wat nieuw is, neemt hij onmiddellijk informatie. Boaz heft liefde en bekommernis voor zijn mensen, hij benadert ze met goede integriteit.
Merkwaardig is nu dat kort gesprek dat Boaz heeft met de jongen die hij als ‘opzichter over de maaiers’ aangesteld heeft. De Statenbijbel spreekt hier van een ‘jongen’. Deze is een uitgezonden knecht. Hij kijkt of het de maaiers, en de arbeidsters en de oplezers aan niets ontbreekt. Hij is de ‘schakel’ tussen Boaz, die normaal gezien in Bethlehem verblijft, en de arbeiders.
Zouden wij deze ‘knecht’ niet kunnen typeren als de Heilige Geest? Hij wordt uitgestuurd. Hij brengt verslag uit. Hij weet hoe hij de mensen moet inzetten. Hij kent de noden en de tekortkomingen van iedere arbeider die de zaak een warm hart toedraagt. Hi is de plaatsvervanger en de verbindingsman tussen Boaz en de arbeiders.
Zo de Heilige Geest: deze oefent gezag uit van Jezus bij Zijn arbeiders, bij Zijn gemeente. Als wij daarover nadenken, gemeente, dan krijgen wij een wonderlijke voorstelling: een gesprek binnen de Godheid, tussen de Goddelijke personen. En de mens Ruth, klein en arm zoals zij is, is voorwerp van dat gesprek: één enkel persoon!
Soms zijn wij bang om onze kinderen: van alles en nog wat kan mislopen. Maar kunnen wij ook daar het vertrouwen niet hebben dat ook onze kinderen en kleinkinderen het gespreksonderwerp kunnen zijn binnen de Godheid?
Hier moeten wij toch even blijven stilstaan.
in het Psalmwoord staat: ‘Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt.’, ‘Wat ben ik dan, dat U aan mij denkt?’
En dan is het niet ‘een zeer vermogend man’, maar God zelf, onpeilbaar groot, onpeilbaar in vermogen en met liefde en zorg, die naar ons omziet.
Boaz vraagt niet: ‘Wie is deze jonge vrouw?’ Of ook niet: ‘Wat loopt zij hier te doen?’ Maar: ‘Bij wie behoort deze jonge vrouw?’
Boaz vraagt naar haar achtergronden.
De Heer Jezus kent de Zijnen, kent ieder. Ook de jongste, de meest onrijpe gelovige. En Hij benadert ze met liefde.
Zijn vraag is wie of wat wij toebehoren!
Behoren wij één of andere vereniging toe?
Behoren wij ons dagelijks werk toe?
Behoren wij de wereld toe?
Of behoren wij Hem toe?
Een vraag die wij best eens aan onszelf kunne stellen.
Omtrent Ruth heeft de jonge knecht een wonderlijk antwoord. Hi spreekt niet over zijn werk met Ruth, hij spreekt niet over hoe hij haar geleid heeft…
Hij spreekt over haar. Zij, Ruth, de Moabitische, is belangrijk voor de Godheid.
Nog altijd noemt hij haar ‘de Moabitische, jonge vrouw’, omdat zij nog niet is eengemaakt met Boaz.
Het punt, waartoe de Heilige Geest ons wil brengen, is daar waar wij kunnen zeggen: ‘Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij.’.
Dat veronderstelt éénwording met Hem. En daar zal ook Ruth toe uitgenodigd en gebracht worden. Maar zolang Ruth zich niet ten volle aan Boaz toevertrouwt om met hem verenigd te worden, draagt zij nog het karakter van haar afstamming.
Welke goede getuigenis wordt hier van haar gegeven? ‘Ze is met Naomi weergekomen uit de velden van Moab.’
Doet de terugkeerde, de berooide Naomi niet denken aan het teruggekeerde Godsvolk Israël naar het land van zijn vaderen?
Wie nu Israël liefheeft, heeft de liefde van de Vader. Wie Israël zegent, wie de gebedssteun verleent (ook al begrijpt hij de dingen niet ten volle): deze wordt gezegend!
De Moabieten worden omschreven als een trots en hoogmoedig volk (zie daarom Jesaja 16: 6), met een sterk onafhankelijkheidsgevoel. Maar daar is bij Ruth maar weinig meer van te zien. Ruth ziet en weet dat bij het volk van Naomi iets bijzonders leeft: daar is de geest van genade. En dan vraagt zij met eerbied of zij aren mag lezen.
Ootmoed, nederigheid, dat is belangrijk voor de Geest van God.
‘Aren oplezen’: dat is het eerste, dat heeft alles te maken met waardering voor het voedsel van Bethlehem.
‘Verzamelen’: gaat verder. Dat kan gezien worden als ‘bij zich nemen’.
‘In schoven binden’, gaat nog verder. Dat gaat in verband met het ordenen volgens hoedanigheid.
Het onderwerp van de arbeid is gerst. Het gewas, de gave van de Heer, de ‘kennis’ van Zijn Woord. Het is ook de gave te kunnen leven naar Zijn Woord, en de gave tot inzet voor Zijn Woord.
Op het veld van Boaz zijn maaiers, arbeidsters, dienstknechten en dienstmeisjes, en er zijn degenen die aren oplezen. Evenzo in de velden va de Heer. En het is Zijn wijsheid hoe daar het werk verdeeld wordt.
Wij zien dat Boaz, als hij de eerste maal met Ruth spreekt, hij haar heel eenvoudige wijsheden bijbrengt: ‘Ga niet oplezen in een ander veld’, ‘ga ook niet hier vandaan’, ‘sluit u aan bij mijn arbeidsters’…
Gemeente, u begrijpt wellicht; dat is geen koud klinkend bevel dat van Boaz komt. Eerder klinkt het als een aanbeveling. Aan Ruth wordt nog altijd iets als ‘zelfbeslissing’ gegeven. Welnu, dat is ook de manier waarop de Heer tot ons spreekt.
‘Blijft waar u bent, daar bent u nodig.’
Wij horen de Heer precies zeggen; ‘Ik heb u lief, Ik wil niet meer dat u nog weggaat.’ Dat zegt Hij tegen de gemeente, maar dat zegt Hij ook tegen de enkeling in Zijn gemeente. Zeer zeker, in de nabijheid kent u wellicht nog andere nominaties van de ‘gemeente’, met een eigen geaardheid, eigen accenten, eigen ‘identiteit’.
Maar ook daar zegt God: ‘Ga niet oplezen in een ander veld’.
Het is maar de vraag of het voortdurend veranderen van gemeente wel goed is. Een verhuis kan zeker wel eens aanbevolen zijn, maar laat dat dan alstublieft met gebed gebeuren. Het is de vraag of u de volle zegen Gods kunt ervaren, als u ergens ‘opgenomen’ wordt, en na korte tijd alweer plannen maakt om te vertrekken.
Geeft uzelf de tijd. Staart u niet blind op de tekortkomingen van een gemeente, die kunt u overal vinden. Weest ootmoedig, nederig.
Bouw op God en wacht Zijn zegen.
Boaz geeft richting. Boaz stuurt Ruth in dezelfde richting als de maaiers. ‘Sluit u aan bij mijn arbeidsters’. En terzelfdertijd deelt hij mede: ‘Heb ik de knechten niet verboden u lastig te vallen?”
Nu zouden wij onmiddellijk denken -inderdaad- aan een dame die ‘lastiggevallen’ wordt. Ik geloof niet dat zulks in de lijn van het verhaal kan liggen.
Veeleer bedoelt die tekst: ‘Lastigvallen met wat voor Ruth te zwaar is.’, ‘Laat haar de vrijheid om haar werk te doen zoals zij dat verkiest.’
Voor ons heeft die uitspraak als achtergrond: een jonge Christen, of een jonge kerkbezoeker moet u het iet lastig maken met moeilijk te begrijpen Schriftgedeeltes. Hebt liefde jegens elkaar! Ontmoedigt elkaar niet! Ook niet met die ‘harde’ wetgeving die u i de Bijbel kunt vinden.
Laat veeleer een jong Christen blijdschap hebben met het eenvoudige: de geloofszekerheid, de verlossingsgedachte. Laat hem vooral begrijpen dat hi niet bij u hoort, maar bij de Opgestane, bij de Heer Jezus Christus Wie in geloof groeit, zal ook stilaan de wetgeving begrijpen, deze als ‘goed’ ervaren, en ze nastreven…
Boaz bemoedigt zijn arbeiders. Hij leidt ze voort, stap voor stap, ieder volgens zijn eigen kunnen, volgens zij n eigen inzicht, tot het einde van de gerst oogst, dit wil zeggen: tot de plaats van de volle zegen.
‘Waarom betoont gij mij uw gunst, dat gij uw oog slaat op mij, hoewel ik een vreemdelinge ben?’
Dat is een vraag van Ruth. Hoe weinig zijn wij voorbereid op onverwachte barmhartigheid van God? Maar: hoe prachtig is het die barmhartigheid te erkennen.
Ootmoed heeft altijd tot gevolg dat wij in de tegenwoordigheid van God komen. Kijkt opnieuw naar Boaz: de toon waarmee hij zijn arbeiders toespreekt, is zeer vertrouwelijk. Maar ij zijn hart verlangt hij met vurigheid dat zijn werknemers volledig op hem vertrouwen.
Voor het verder van de oogsttijd ‘regelt’ Boaz enkele dingen met de maaiers:
‘Ook tussen de schoven mag zij oplezen… en maakt haar niet beschaamd… veeleer moet gij iets voor haar uit de bundels trekken en het laten liggen, zodat zij het opleze… vaart niet ruw tegen haar uit…’
Merkt u, gemeente, dat Ruth eerder meer beloond wordt voor haar toewijding dan voor haar werk? En dat mag dan ook een eenvoudige les zijn voor de maaiers, degenen die Boaz reeds langer dienden.
‘En maakt haar niet beschaamd’. Dat zei Boaz tegen zijn maaiers. En wij laten dat even nazinderen in onze geest. Gerst oogst is een zegen. En die zegen bedeelt Boaz aan zijn werklieden. Boaz zegt hier dus duidelijk aan zijn werklieden dat zij zegen moeten doorgeven, en overlaten, naar anderen toe. Boaz had daarvoor een speciale reden, naar Ruth toe.
Maar handelt God niet evenzo? Is het niet Zijn bedoeling dat wij de zegen van Hem ook doorgeven aan onze naaste?
Zegen: u moogt dat maar zelden voor uzelf houden.
Zegen: dat kunt u gebruiken tot getuigenis.
De Heer weet hoe Hij de weg, ook die van een arme, zwakke, gelovige, tot een getuigenis voor Zichzelf kan maken.
Als wij ons tot doel stellen ‘getuige ‘te zijn, maken wij dan geen vergissing? De ware bron, en de ware kracht van een getuigenis is niet aan zichzelf denken, maar wel met de Heer Jezus bezig te zijn.
Wij hebben gezien dat Boaz een milde, rijke zegen uitsprak over Ruth, een zegen waar hij zelf later ook deel zal van hebben:
‘De Here vergelde u uw daad, en uw loon valle u onverkort ten dele van de Here, de God van Israël, onder wiens vleugelen gij zijt komen schuilen.’
Ruth stelt zich afhankelijk op:
Tegenover haar schoonmoeder Naomi,
Tegenover Boaz, met wie zij later in het huwelijk zal gaan,
Tegenover het volk Israël, van wie zij grote zegen krijgt.
Broeder en zuster, is de Moabitische Ruth niet het prachtigste voorbeeld van de heidene, die tot Israël gaat en die zich veilig gaat weten bij de God van Israël?
God geve dat wij deze boodschap mogen begrijpen.
Amen.