Openbaring 3 : 1 – 6

Schriftlezingen: Openbaring 3: 1-6

Thema: ‘Brief aan Sardes’

Gemeente van Jezus Christus,


‘Er komen stromen van zegen’ is een lied dat zeer overtuigend gezongen mag worden: over valleien en bergen, heerlijk, verkwikkend, een Heilstroom.

En heel diep in ons hart mogen wij, met dankbaarheid ook zo denken en daarop bouwen. Bij de ene is dat een diep verborgen verlangen, bij de andere is dat iets dat ze van de daken moeten schreeuwen.

Er is verwachting bij ieder van ons. Er is nabijheid van de Heer, en dat is voor ieder kind van God een grote vreugde.

Dat alles vormt toch wel een contrast met wat de Here Jezus zegt aan de gemeente Sardes: ‘Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt dat gij leeft, maar gij zijt dood.’

Vroeger was ik nogal stak, en samen met veel anderen overtuigd dat de brieven uit het boek Openbaring periode-gebonden waren. Als men het beloop van de kerkgeschiedenis nagaat, vindt men inderdaad lijnen terug, maar… ER IS VEEL MEER!

De brief begint met een zeer pijnlijk verwijt vanwege de Here Jezus: wij denken ongetwijfeld aan naamchristenen…

Trouwens, als men de brieven in het boek Openbaring leest, zou men geneigd zijn te denken dat Christus zich van de gemeente af keert, omdat wat Jezus aanbeveelt of aanmaant niet haalbaar zou zijn.

Ik ben echter blij u te kunnen zeggen dat dat geenszins het geval is.

De waarheid is deze:

Van een liefhebbende God

Van een kommervolle God

Van een God die tot het uiterste gaat, als Hij Zijn kinderen wil redden.

Zou God Zijn kinderen de rug toe keren?

Eeuwen zijn voorbij gegaan sinds het schrijven van deze brief. En lieflijk heeft de here Jezus ontelbare plaatsen bereid, voor allen ie zich bij de Bruid des Heren voegen.

De bruid des Heren; in het Oude Testament was dat een groot geheimenis, en ik moet denken aan wat in het Hooglied te lezen staat: ‘Wie trekt daar op uit de woestijn, leunend op haar geliefde?’ en ‘Wie is zij, die opgaat als de dageraad, schoon als de blanke maan, stralend als de gloeiende zon, geducht als de krijgsscharen?’

De realiteit van de gemeente Sardes echter is ontnuchterend en triest: zij bestaat heden niet meer!

Blijkbaar heeft de Here aldaar de kandelaar weggenomen.

Merkwaardig is dat het de stad Sardes ongeveer evenzo gegaan is.

500 jaar voor Christus was Sardes trots, rijk en machtig, de hoofdstad van Lydië. De stad echter raakte door morele zelfingenomenheid in verval, zij werd veroverd door:

Cyrus, koning van Perzië, met alle bijgaande oorlogsellende,

Alexander de Grote, idem,

Verwoest door een aardbeving in het jaar 17 en herbouwd door Tiberius (Rome),

Veroverd door de Goten in het jaar 400,

Heden: puinhopen…

In de Bijbel zijn tal van voorbeelden te vinden waar God tot het uiterste gaat om mensenkinderen te redden:

Lot wordt Sodom uitgedreven!!

Gerichten komen bij herhaling over Egypte

Maar de daad waarmee Gods liefde al het andere in d schaduw stelt is Golgotha.

Het was er volslagen duisternis, van onze zonde. De dorst die de Here leed, was dorst naar onze redding!

De overwinning was volkomen!

Zijn bekommernis om Sardes was groot!

Als wij moesten horen de woorden uit de mond van de Here, dan zou dat stil, diepgaand, wee, ernstig zijn, als van iemand die veel verdriet aangedaan werd… Als u iemand liefheeft, is er mogelijkheid dat die liefde geschonden wordt, en u verdriet wordt aangedaan. ‘Wees wakker en versterk het overige dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor Mijn God.’

Sardes bezinde er zich blijkbaar niet over,

dat tegenover haar behoeftigheid de volheid van de Here stond,

dat tegenover haar kleine kracht een machtige Heiland stond,

dat tegenover haar dwaasheid de Here net wijsheid bejegende,

dat tegenover haar duisternis het licht van de here stond…

‘Gij hebt de naam dat gij leeft, maar gij zijt dood’. Is hier geen sprake van ‘falen’?

Een gelovige kan falen, doordat hij de kennis, die hij in het verleden verworven heeft, niet toe past. De kracht, die hij vanuit die kennis heeft, verdwijnt, en tenslotte verdwijnt ook de kennis zelf…

Dat bedoelde Jezus toen Hij zei: ‘Weest er zeker van, dat gij in de praktijk brengt, wat gij hoort. Hoe meer gij dit doet, des te meer zult gij verstaan wat Ik gezegd heb. Want wie geeft, die zal gegeven worden, en n-wie niet geeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden.’

De gemeente wordt ‘dood’ genoemd. Wat wordt hier bedoeld, als Jezus zegt: ‘dood’? Daar had ik moeite mee. ’Dood’ is alles wat vanwege die zelfingenomenheid is:

Geestelijke doodsheid,

Geen kracht, geen levenskracht,

Geen bezieling,

De kracht van de Heilige Geest is geweken,

Een slaperige doodsheid is over Sardes gekomen, die ligt tegenover de puinhopen van de stad.

De essentie, dat is de blik op het kruis, dat is de genade, de genadeweg die God opende, dat is het vergoten bloed, het verlangen naar voedsel, dat is de bereidheid om, om Jezus’ wil tegenheden te accepteren en te incasseren, dat alles werd in gedachte verwaarloosd en veronachtzaamd!

Van buiten uit had de gemeente Sardes geen tegenstanders, dat is bekend. Naast andere vormen van afgoderij, de afgod Cybele onder andere, kon, de gemeente een gemakkelijk bestaan hebben. De gemeente werd niet aangevochten.

Hoe kan het ook anders?

Voor de buitenwereld, ja, voor de satan blijkt het niet de moeite om Sardes te bekampen, Sardes was voor de satan geen doorn in het oog. Als wij, kleine egoïstjes als dat wij zijn, onze eigen visies willen doorvoeren in de gemeente, dan moet de satan geen moeite meer doen, en wordt Gods Woord onzuiver.

Er wordt gezegd: ‘Versterk het overige, dat dreigde te sterven’.

Nog maant de Here hoogdringend aan om zich gereed te maken, tot redding.

Het gevaar zit binnen de gemeente, niet erbuiten! Het gevaar wordt nog vergroot, omdat Sardes er zich niet van bewust is! Haar oorspronkelijke kracht is weg, en Sardes is bezig met teren op werken, op zegeningen, op verworvenheden uit het verleden, in plaats van te roemen op de Here, uit dankbaarheid. Waar zijn wij mee bezig?

‘Bedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt.’ Magen deze woorden ons rechtstreeks en persoonlijk aanspreken.

Vraagt u af waar u staat in het geestelijk leven.

Gedenk de eerste tijd van uw bekering, en denk daar goed over na. Wat was uw inzet, uw bereidheid toen? Wat ging er toen in u om? En nu? Vergelijk het met ‘van verliefdheid naar duurzame liefde’/

Wij gaan verder met onze bedenkingen:

Waar is de Christen die nog een levend geloof heeft?

Waar is de Christen, wiens eerste inzet is, de Here Jezus te dienen? En vriendelijkheid en genegenheid aan de dag legt?

Waar is de Christen die bereid is te delen en mede te delen?

We zegden reeds dat de raad van Jezus diepgaand en ernstig is, maar deze raad klinkt ook vol liefde: ‘Wees wakker en versterk het overige…’ Nog geeft Jezus de kans, Hij geeft de pap in de mond om in te zien waar u, Sardes, aan toe zijt, om in te zien waar u, W, M, P, R, aan toe zijt.

‘Zijt wakende’, zegt een andere vertaling.

De duivel is waakzaam (briesende leeuw),

De wereld is waakzaam (zonde van een Christen, dik aangewreven),

Waarom zoudt u niet waakzaam zijn over het welzijn van uw naaste, over wat er in uw gemeente al dan niet gaande is?

Zegt daarbij: ‘Heer, uw weg willen wij volgen. Heer, laat n iet toe dat de wereld ons van Uw bepalingen zou afleiden. Wees geen ‘zondagschristenen’!

Waakzaamheid en gebed zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Sardes, het is Zijn gemeente! Om Zijns Naams wil, en om Zijn gemeentes wil: bestormt zo nodig de troon des Heren met gebed. Gebed is een machtig wapen, maar als in een gemeente de gebedsgeest versluiert, versluiert de gemeente…

Zijt wakende! Met een kandelaar door een stormachtige avond. Beschermt de vlam die bedreigd wordt, dat is uw verantwoordelijkheid. Weest waakzaam, het kan Gods wil zijn, hoogstaand en Heilig, dat in de toekomst nog veel licht van u uitgaat.

‘Bedenk dan hoe gij het ontvangen hebt, bewaar het, en bekeer u’…

Dit wil zeggen: stel u open en ontvankelijk, laat het Woord dat zo kostbaar is, u gezeggen. Laat niet eender welk modernisme u gezeggen! Laat het Woord u waarschuwen, laat het Woord des Heren u desnoods irriteren…

Laat niet toe dat het Kruis van Zijn kracht afgedaan wordt, niet wat u persoonlijk betreft, niet wat uw gemeente betreft, uw gemeente waar u allemaal een stuk verantwoordelijkheid voor draagt.

Gij hebt aangenomen de Here Jezus, en zodoende Hem mede gekruisigd. Maar dagdagelijks oet dat kruis een rl spelen, verzet oproepen in ons, ons irriteren, het doet ons iets, bij alle bedenkingen en beslissingen.

Het kruis betekent dat onze vrijspraak, ja, onze toekomst, ons leven, niet meer in onze handen is.

God geeft leven.

God opent toekomst.

God aanvaardt ons, nu, en toekomstig, met onze tekortkomingen, maar Hij wil dat wij bruikbaar voor Hem zij, door het bloed van de Here Jezus Christus.

Bij Sardes werd nu deze gedachte verwaarloosd. Het zou totaal zinloos zijn, hier ‘kerkje’ te gaan spelen, en niet de genade Gods vooropstellen. En het offer, dat van Zijnentwege, dood die genade gebracht werd.

Wij zouden hier onze tijd verliezen.

Wij zouden onszelf iets wijsmaken.

Wij zouden onszelf de naam aandoen dat wij leven, maar wij zouden dood zijn.

Enkele personen waren wel waakzaam gebleven en die zagen heel goed wat er aan de hand was. Gelukkig vinden wij dat altijd en overal, ondanks moedeloosheid en onverschilligheid, ondanks de geest van winstbejag, dieverij of hoererij er rondwaart, ondanks willoosheid of moeheid.

Het blijft ALTIJD mogelijk de Here te dienen!

Het verheugt mij, dat ik hier in de (West-)Vlaamse gemeenten met mensen kan praten, die het Woord des Heren nog altijd van harte in zich dragen, én met blijdschap. Mensen van wie het levende geloof nog niet is afgezwakt door ja, door welke strekking dan ook. Kunnen, ja, mogen veel mensen wel bepalen welke richting met het Woord gegaan moet worden? Mensen die niets willen veranderen aan Gods Woord, ook al zondigen zij…. Die ter zijner tijd met gebed, nieuwe openbaringen van het Woord des Heren inwachten.

Moge in zulken de Here geprezen worden!

‘Doch gij hebt enkele personen te Sardes, die hun klederen niet bezoedeld hebben, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn. Wie overwint, zal aldus bekleed worden min witte klederen, en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het Boek des Levens, maar Ik zal zijn naam belijden, voor Mijn eigen Vader en voor Zijn engelen.’

Verbazend, en terzelfdertijd schrikbarend, is dat in sommige Bijbelvertalingen staat, dat het ‘weinigen’ zullen zijn. Weinigen, enkele personen…

Hier is dan ook sprake van een heel bijzonder loon.

Weet u, gemeente, dat ons, in deze Bijbelverzen, een soort proclamatie wordt gehouden? ‘Komt naar voor’…

Wie zijn klederen niet bezoedeld heeft, wordt naar voor geroepen.

Dit wil zeggen: ‘wie d e zonde niet heersend aanwezig liet zijn in zijn leven’.

Er wordt gezondigd, in gedachten en in daden, en dat is beschamend. Gedachten kunnen onrein en vreselijk zijn. ‘Wie zijn klederen niet bezoedeld heeft’, dit wil zeggen: dagelijks de strijd aanbinden, ten goede, met de Here Jezus aan zijn zijde.

De vraag die wij ons hierbij stellen is: ‘Aan wie zullen wij de heerschappij over onze gedachten toevertrouwen?’

Bidt om moed, opdat gij zonde, van welke aard ook, zoudt kunnen laten, en het goede doen, ten dienste van de gemeente, en van uw naaste. Groot is het loon des Heren.

Amen.