Schriftlezingen: Filippenzen 1: 3 – 11
Openbaring 2: 8 -11
Thema: Openbaring/Smyrna
Broeder en zuster in de Heer,
Vandaag hebben wij bij de schriftlezing in het boek ‘Openbaring’ de brief aan de gemeente Smyrna gelezen. Het is de tweede en ook de kortste van de zeven brieven van het Bijbelboek.
Het Woord van Jezus Christus naar de gemeente Smyrna toe klinkt heel anders dan in de brief naar Efeze, maar is daarom zeker niet minder krachtig. De brief -Openbaring aan de Efeziërs- leert ons dat Liefde de levenskracht en de bestaanskracht van de gemeente is. Als deze er niet is, dan gaat de gemeente, spijts alle goede werken, aan het wankelen. ‘Doe (weder) uw eerste werken…’, zegt Jezus. Dit wil zeggen: ‘Laat liefde uw eerste beweegreden zijn om het goede te doen’.
De brief aan de gemeente van Smyrna is een heel ander verhaal. Laten we even kijken hoe de stad (want dat is Smyrna: een stad) er geografisch uitziet.
Smyrna zou een heel mooie stad geweest zijn. Indertijd werd het wel eens ‘het sieraad van Azië’ genoemd. De stad, gesticht door Alexander De Grote, ligt ongeveer 60 km ten noorden van Efeze. Hij had de veiligste haven van West-Turkije en lag ok op de belangrijkste verkeerswegen en vaarroutes naar India en Perzië, het huidige Iran.
Lag dat mede aan de oorzaak dat de stad een heel ‘heidens’ en ‘afgodisch’ karakter had?
‘Heidens en afgodisch’: en dat was maar al te waar. Vervolging en gevangenzetting van christenen in Smyrna ws in die tijd iets heel gewoons. Er gold een ‘tienprocentenregel’: wie christenen kon overdragen of uitleveren aan de Romeinse bezetters, werd 10 procent van de bezittingen gegeven. Leidde dit tot een ‘heksenjacht’?
Smyrna, de naam betekent ‘myrrhe’ oftewel ‘bitterheid’. De naam is ook met ‘lijden’ verbonden. Men bracht een verticale snee in de stam van een mirreboom. Daaronder hing men een zak waarin men de brij die uit de snede kwam, opving. Deze brij liet men drogen, men stampte de substantie tot een heel fijn poeder en men verwerkte dat poeder tot een stof die een heel aangename en liefelijke geur bood. Die stof werd op reukaltaren bij afgodendiensten gebruikt.
Smyrna was een stad van martelaren. Bekend in de geschiedenisboeken is de ‘afslachting’ van 1500, en later nog eens van 800 getuigen van Christus Jezus. Dat gebeurde op de flank van de heuvel ‘Pagus’, waar de grond met bloed doordrenkt werd. Daar was een kerkvader, Polykarpus, die op de brandstapel ter dood werd gebracht… omdat het volk dat stond toe te kijken, dat schreeuwend eiste…
Smyrna is een gemeente die van de Heer geen berispingen krijgt. Als Jezus nu een brief aan ons adres moest schrijven: zouden er daar dan niet heel wat berispingen in te vinden zijn?
En zouden wij die brief aan Smyrna niet mogen linken aan de Filippenzen-brief?
Deze straalt ook liefde en vriendelijkheid uit.
De boodschap die de brief aan Smyrna doorgeeft, is een boodschap van barmhartigheid, zachtmoedigheid, liefde en vrede. Die uitgaat van Jezus Christus…
‘Ik weet uw verdrukking en armoede, hoewel gij rijk zijt, en de laster van hen, die zeggen dat zij Joden zijn, maar het niet zijn, maar een synagoge des satans…’
Inderdaad, Smyrna moest de ‘tegenstand’ ondervinden van hen die het eigenlijk met hen eens hadden moeten zijn. De christenen weigerden zich het juk van de Joodse wetten te laten opleggen, en dat bewerkstelligde vijandigheid bij de Joden die de gemeente Smyrna bezochten. En daar lieten deze Joden zich tot ‘werktuigen van de satan’ maken. En daarom zijn deze mensen in Smyrna geen Joden meer in de zin van ‘Gods uitverkoren volk’, maar ‘een synagoge des satans’.
Gemeente, als wij ons willen inleven in die Bijbel die wij hebben, zouden wij dan niet ook ‘uitzien naar de dag dat ook de Joden ‘Hem zullen zien die zij doorstoken hebben’ en Jezus als dé Christus, als dé Koning mogen aanvaarden?
Christenen in Smyrna waren een groep arme verschoppelingen. Hen hing voortdurend dreiging boven het hoofd: armoede, gedoemd tot het leven in marginaliteit, vervolging, en een voortdurende onzekerheid omtrent het leven van de dag van morgen… Dat was hun deel, en hun leven…
Jezus zegt: ‘Ik weet uw verdrukking en uw armoede, hoewel gij rijk zijt’.
Christenen uit Smyrna werden vervolgd, soms op de meest gruwelijke manier ter dood gebracht.
We kijken nog even naar kerkvader Polycarpus.
Tijdens een voorstelling voor de Romeinse stadhouder Philippus werden elf christenen uit Philadelphia voor de leeuwen geworpen. En dat bracht de menigte zo tot een woeste opwinding dat zij om Polycarpus schreeuwden, om het hardst. Polycarpus werd gezocht en gevonden, en men bracht hem in de arena. De stadhouder bood hem nog de gelegenheid zijn geloof te herroepen, en gebruikte al zijn overredingskracht om de christelijke man er toe te brengen zijn Heer te verloochenen. Maar Polycarpus antwoordde: ‘Zesentachtig jaar heb ik de Here Christus gediend, en Hij heeft mij nimmer kwaad gedaan. Zou ik dan mijn Koning kunnen verloochenen? Hij die mij behouden heeft?’ Toen grepen zij de bejaarde voorganger en brachten hem op een verschrikkelijke manier ter door, op de brandstapel…
Gemeente, dat zijn heel ernstige feiten.
Wij dachten, tot echt niet zo lang geleden, dat christenvervolging weggeëbd was. Of tenminste, wij hadden geen aandacht voor christenvervolging…
Christenvervolging: de aanslagen die op vandaag als met de regelmaat van de klok gebeuren: een moderne versie van wat toen gebeurde, met andere middelen? Satan aan het hoofd?
En wat betekent die antichristelijke vuist die opgestoken wordt in Noord-Korea, het Verre Oosten?
En wat betekenen de onverschilligheid en het vele schouderophalen, en alle bespottingen van het christendom in onze contreien?
Het christendom wordt uitgehold, vaak door onze eigen mensen…
De oorzaak van de armoede van de gemeente te Smyrna moet ongetwijfeld haar getuigenis voor Jezus geweest zijn, want in die welvarende handelsstad zouden de gelovigen zich zéker een goed bestaan hebben kunnen opbouwen. De gemeente nam de maatschappelijke benadeling én de smaad omwille van Jezus, op de koop toe.
Broeder en zuster, op dàt punt heeft die korte brief -Smyrna- ons iets heel belangrijks te leren!
Wij leven niet echt in armoede. Maar: wie zou op vandaag nog economische nadelen ter wille van de Heer Jezus op de koop toe erbij nemen? Velen van ons hebben een goede woonst en rijden met een comfortabele wagen. We hebben ‘passie’ voor één of andere vrijetijdsbesteding.
Maar hebben wij wel het besef dat het morgen met al die ‘mooie’ dingen afgelopen kan zijn? En dit omwille van de Heer die wij volgen?
Hebben wij er wel eens over nagedacht dat wij kunnen bidden met woorden van dank, omdat wij over al die mooie dingen kunnen en mogen beschikken? Dankt God!
In de grond van de zaak kunnen wij, als wij ons in een zekere welstand bewegen, nooit ‘roemen’.
Zodra men zich echter aan het hem toebedeelde goed hecht, en zodra men daarrond een zekere hoogmoed krijgt, wordt men dienovereenkomstig geestelijk arm.
Menigmaal stellen wij ons de vraag:
‘Moeten wij dan arm aan goederen worden?’
‘Moeten wij dan ‘het lijden gaan opzoeken’?’
Een antwoord kunnen we vinden in de Filippenzenbrief. Paulus schrijft hierin: ‘Ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben en ik alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide te hebben: overvloed en gebrek’. Ik vermag alle dingen door Christus die mij kracht geeft.’
Waarom lijden wij dan geen uiterlijke armoede?
Omdat de vraag van Jezus, om Zijn ervaringen tot de onze te maken, en Zijn kruis op ons te nemen, gewilligheid om zich iets te ontzeggen veronderstelt.
Zou de Heer dat aan ieder van ons vragen? Dat maakt ieder voor zichzelf uit.
De hamvraag is: zijn wij ‘gewillig’ om ons iets te ontzeggen? Iets van ons stoffelijk bezit? Of een stukje van onszelf? Of misschien moeten wij heel ons ‘zijn’ en ‘heel ons leven’ in de weegschaal werpen, zoals gebeurde in de gemeente te Smyrna?
Gemeente, de armoede binnen de gemeente in Smyrna moet groot geweest zijn. Het Griekse woord dat in onze taal met ‘armoede’ vertaald wordt, luidt ‘ptocheia’, en dat woord gebruikte men als men zich een gebroken bedelaarsgestalte voorstelde.
Zo miserabel waren dus de gelovigen in Smyrna eraan toe…
Maar Jezus zegt: ‘Ik weet uw werken, en verdrukking en armoede (doch gij zijt rijk’…
Dit wil zeggen: Jezus is ‘erbij’ als wij armoede of verdrukking krijgen. Jezus is ‘erbij’ als die verdrukking of die armoede ons tot ons stervensuur brengt. ‘Dit zegt de eerste en de laatste, die dood is geweest en levend is geworden…’
Jezus is de meest helse weg opgegaan, toen Hij de weg Golgotha op ging om gekruisigd te worden.
Hij deed dat voor ons!
Maar ook sprak Hij die zoveel betekenende woorden: ‘… het is volbracht…’ Jezus stierf aan het kruis, maar Hij is opgestaan uit de doden, ten derden dage.
Dat, gemeente, mag ons de grootste vreugde geven: zijn lijden is verleden tijd! Hij zit aan de rechterhand van de Vader. En dat betekent dat ook ons lijden ooit een einde zal nemen, en in alle opzichten ‘verleden tijd’ zal zijn. Wij worden opgenomen in Zijn liefde. Wij worden opgenomen door Zijn verdienste.
Nu lezen wij in de brief aan Smyrna iets bijzonders: ‘… en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen…
Wat hier opvalt, gemeente, is dat Christus bevestigt dat er verdrukking is, of dat ze er zal zijn… ‘Gij zult een verdrukking hebben…’
Een gemeente, of een christen afzonderlijk, die voor zijn geloof moet lijden (maar het is geen regel dat iedereen zwaar moet lijden), is meer toegewijd dan een gelovige die het gemakkelijk heeft en minder of niet beproefd wordt.
Moeten wij dan het lijden opzoeken? Volstrekt niet!
Moeten wij dan ons lijden zelf creëren? Misverstand!
Jezus zegt:
‘Ik ben met u’
‘Ik ben de Alfa en de Omega’
‘Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede’
Gemeente, we zijn hier vergaderd met een ‘klein’ groepje. Allemaal verschillend van afkomst, van ‘roots’, van leeftijd. En toch is er één ding, u gegeven, of ons gegeven, dat wij allemaal hebben: dat is dat ieder van u, dat is dat ieder van ons uniek is. God heeft bedoelingen met ons, ieder apart, ieder individueel.
Sterk, en met dankbaarheid, kunnen wij daarvan overtuigd zijn. Daarover kunnen wij bijvoorbeeld lezen in Jesaja: ‘Volken zullen Uw heil zien, alle koningen Uw heerlijkheid en men zal U roemen met een nieuwe naam, die de mond des Heren zal bepalen…’ Nog meer zekerheid daaromtrent krijgen we met wat wij kunnen lezen in de brief aan Pergamos: ‘… en Ik zal hem een witte keursteen geven en op die keursteen heb ik een nieuwe naam geschreven, een naam die niemand weet, dan die hem ontvangt…’
Wellicht bekijken wij de dingen ‘als met een sluier voor onze ogen’, ‘onze kennis is niet ten volle’.
Maar dat Bijbelvers maakt toch duidelijk hoe diepgaand, hoe rijk en hoe liefdevol de relatie is tussen God en Zijn kinderen, en met ieder van Zijn kinderen afzonderlijk.
Nu zou het bijna als een bemoediging moeten klinken, als het inspreken van moed, als Jezus zegt:
‘Wees niet bevreesd voor hetgeen gij lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen.”
‘Wees niet bevreesd’: hebt u gemerkt dat deze zin in de gebiedende wijs enkelvoud geschreven staat?
Dat Jezus persoonlijk spreekt tot u persoonlijk?!
En als ‘lijden’ dan toch uw deel wordt: niemand staat dichter bij u, dan Jezus. Hij KENT ons lijden. En wij zijn dankbaar met de verzekering ‘dat niemand boven zijn vermogen beproefd gaat worden’ (1 Kor. 10: 13)
Een verdrukking van tien dagen…
Wijst dat niet op een beperking van het lijden?
Zeer zeker. Als u lijden moet omdat u volgeling of getuige zijt van Christus: ooit zal dat lijden een einde kennen! Lijden wordt totaal verleden tijd!
Hij heeft geleden, Hij is overwinnaar, Hij is opgestaan uit de doden! En die overwinning wil Hij in liefde met u delen!
Gemeente, het lijden is beperkt, maar de overwinning is Onbeperkt, Onbetwist en EEUWIG.
Daarom staat geschreven; ‘Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens.’
‘De kroon des levens’: op andere plaatsen wordt zij genoemd: ‘kroon van goud’ of ‘kroon der gerechtigheid’ of nog ‘kroon der heerlijkheid’, maar hier wordt gesproken over een ‘kroon des levens’ die nooit zal verwelken.
U denkt hierbij misschien aan ‘de boom des levens’ van welke Adam en Eva NIET mochten eten na de zondeval.
Adam en Eva aten van de boom der kennis van goed en kwaad…
En ogenblikkelijk kenden zij het kwaad. Zij leefden en beleefden het kwaad… en zij zouden de dood ervaren… De hemelse harmonie werd verstoord… De aarde bracht distels en doornen voort… De aarde waaruit Adam genomen werd, moest bewerkt worden…
Moeiten en zorgen, machteloosheid, onwetendheid, verdriet, angst en dood werden het zelfbewerkte deel van de mens.
Echter: de Verlosser kwam, de Messias Gods, de nieuwe Adam, het Lam Gods dat de zonde van de wereld weg neemt. Hij droeg het kruis dat wij moesten dragen, Hij ontledigde zichzelf en stierf de dood die wij moesten sterven.
Nieuwe hemel en nieuwe aarde komen eraan.
En dat heeft God voor ons bewerkt.
Amen.