Schriftlezingen: Psalm 112
Openbaring 2: 12-17
Thema: Brief aan Pergamum
Gemeente van Jezus Christus,
Wij weten al langer dat spreken over ‘het volmaakte Woord van God’ niet echt evident is. Inderdaad, als wij, onvolmaakte mensenkinderen, spreken of willen spreken over ‘het volmaakte Woord van God’, dan weten wij dat wij daarvoor onnoemelijk veel te kort schieten.
Dan hebben wij die ‘volmaakte God zelve’ als hulp nodig.
Zo niet is ons spreken richtingloos en stuurloos.
Zo niet is ons spreken een ellendig hoopje mensenwerk.
Vandaar die broederlijke raad: Bidt om genade. Dankt omdat dat spreken over God vandaag nog KAN. Laat HEM bepalen wat u zeggen moet. Laat HEM uw grote inspirator zijn.
En dat geldt ook als wij een prediking uit het boek Openbaring willen hebben waarvan de brieven zo rechtstreeks uit het hart van de Heer Jezus komen, en zo rechtstreeks naar plaatsen of groepen of gemeentes, of zo rechtstreeks aan het individuele mensenhart geadresseerd zijn.
De brieven uit Openbaring 2 en 3 zijn zeer indringend, kort van woorden, en met volle draagkracht en duidelijkheid komt het tweesnijdend zwaard uit dat Woord tevoorschijn.
De brieven geven weer wat Jezus aangaande Zijn gemeente in Zich draagt: liefde, bemoediging, geduld, maar ook ongeduld, nabijheid, verdriet, verwijt, … En vele malen ervaart de lezer: ‘IK ben het tot wie Jezus deze woorden spreekt…’
Wij hebben de brief aan de gemeente te Pergamum gelezen. (De Griekse naam van de stad is Pergamos)
‘Ik weet waar gij woont’, zegt de Heer. Beetje anders dan: ‘Ik weet uw werken’, dat de aanhef is van vier of vijf andere brieven.
‘Pergamum’: de naam betekent ‘verheffing’ of ‘burcht’. Het was een ‘koninklijke stad’ in klein Azië, gebouwd op een steile rots en vaak beschouwd als ‘oninneembaar’.
Pergamum was ook een rijke stad, werd wel eens ‘de stad der antieke weelde’ genoemd, en dat bracht met zich mee dat er nogal at afgodscultussen en verenigingen gevestigd waren. Roma, Zeus, Bachus, Apollo, Dyonisos, Venus en vele anderen, ze hadden er allen hun tempels. De belangrijkste van hun ‘goede’ was Aesculapus, beschermgod en god van de geneeskunde.
Belangrijker om te weten is dat Pergamum, nadat Babel overgenomen werd door het koninkrijk der Meden en Perzen, tijdelijk het centrum of de ‘zetel’ was van de Babylonische geestelijke autoriteit. Later zou deze ‘Babylonische geestelijke autoriteit’ overgenomen worden door Rome, en als belangrijk onderdeel met de Romeinse afgodscultussen verenigd worden.
Na de val van het Romeinse Rijk in 403 zouden deze cultussen, met oversten en gezagsdragers, die men de titel ‘Pontifex Maximus’ toekende, blijven bestaan… en… het bestaat nog steeds!
Dat, gemeente, was een beetje geschiedenis, maar vanmorgen willen wij ons uiteraard bezig houden met de boodschap die Jezus Christus wilde meegeven aan Zijn gemeente die zich in de stad Pergamum bevond.
‘Ik weet waar gij woont’, zegt de Heer. ‘Daar waar de troon des satans is’.
Begrijpelijk dat een confrontatie met die jonge christelijke gemeente niet kon uitblijven.
Spanning, confrontatie, infiltratie.
‘Satan gaat rond als een briesende leeuw’, maar ook ‘De vorst van de duisternis doet zich voor als de engel des lichts’…
De troon van satan IS in Pergamum.
De vorst van de duisternis IS er, met bijval van de stadsbewoners, met grote macht en met goedkeuring van de Romeinse stadhouder.
Woongemeenschap met de duivel is gruwelijk.
Maar Jezus prijst ten volle de vasthoudendheid en de getrouwheid van Zijn kinderen.
Wij denken hierbij aan onze eigen woon- en leefomstandigheden.
Hij weet precies waar IK woon.
En Hij weet precies in welke leefomstandigheden IK verkeer. In welke buurt, in welk gezin, op welke arbeidsplaats, …
Hij KENT de machten die dagelijks om ons heen woeden zodat wij soms het vermogen om te ademen verliezen.
Wat is het ademen van de ziel? Dat is het gebed. Welke onze leef- of woonomstandigheden ook zijn: wie in oprechtheid bidt, hoeft geen vrees te hebben.
Pergamum: Antipas werd veroordeeld.
Geschriften zeggen dat Antipas een voorganger was, en opvolger van Gaius, van wie wij in de derde Johannesbrief lezen. Johannes schrijft met lof en liefde over Gaius.
Antipas werd ‘getrouw’ genoemd: ‘mijn getuige die gedood werd’.
Kunt u de link leggen, gemeente? Zo werd Christus genoemd in Openbaring 3: 14: ‘Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige…’
Antipas werd ter dood gebracht tijdens een oproer die geleid werd door priesters van Aesculapus.
Alleen door hen hier bij naam te noemen, weten wij dat de Heer deze, zijn kinderen, indachtig is.
Antipas: volgens sommigen betekent de naam: ‘tegen allen’ Hij was een overwinnaar. Hij achtte zijn leven niet kostbaar voor zichzelf. Het was niet zo dat hij, bij de gedachte aan de ontfermingen Gods in geestesvervoering geraakte, niet langer met beide voeten op de grond stond en een zweverig bestaan ging leiden.
Nuchter hierover nadenkend kwam hij tot de conclusie: ‘het is redelijk dat ik trouw blijf aan mijn Heiland, ook als dat tot gevolg heeft dat ik alleen kom te staan ‘tegenover’ allen. Geen vrees liet hij zich inboezemen en dat maakte hem tot een overwinnende, trouwe getuige.
Een andere betekenis van de naam ‘Antipas’ is: ‘evenbeeld van zijn vader’. Christus was het evenbeeld van Zijn vader, Hij werd te midden van Zijn volksgenoten gedood, net buiten Jeruzalem…
Hoe getrouw en hoe rechtgesneden de gemeente te Pergamum ook was, en hoe rechtlijnig het Woord van de Heer er gebracht werd, en met welk een blijdschap de verlossingsgedachte werd gepredikt: jezus wijst op een groot gevaar: sommigen ‘houden vast aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen van Israël een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren…’
Wat Bileam en Balak uitspookten, leren wij in het boek Numeri.
Zowel Bileam als Balak, respectievelijk krijgsheer en koning van de Moabieten, wilden Israël ten gronde richten. Bileam hield echter Balak af van een aanval tegen Israël omdat Israël in die dagen een sterk leger had. Bileam raadde Balak aan om Israël zonder krijgskunst te verzwakken, door ze van binnenuit te verzwakken, door de geest en de zeden van Israël te mengen met de onzedelijkheden en de afgodscultussen van de omliggende volken. En daar leek hij aardig in te slagen…
Zo kunnen wij stellen dat Israël zich een vijand binnen de muren heeft gehaald, op welke het met zijn leger geen vat had.
Met Pergamum is het gelijklopend gegaan: sommige christenen hielden vast aan de cultussen en aan de onzedelijkheid van de grootstad Pergamum.
De brief aan Pergamum is een brief aan de christenen die zich gemakkelijk zouden laten verleiden tot compromissen. Aan christenen die er geen moeite mee hebben om onbehoorlijke dingen mee te nemen in hun dagelijkse, christelijke leven.
Dat gebeurt vaak onder het mom van ‘genade’…
De ‘leer der Nicolaïeten’: die wordt ook genoemd in de brief aan Efeze, en daar gaat het over afgoderij en hoererij. Het ‘onreine’ dat in het lichaam huist, is niet verenigbaar met een ‘reine geest’.
Maar in onze dagen hebben zoiets van: ‘Alles is genade, toch?’ Ach wat: roken, daar doe je toch niemand kwaad mee? Of: ik mag toch vriendschap onderhouden met wie ik wil? Ook al zitten er daar enkele tussen die nogal eens zoden ‘schuin marcheren’? Ach wat… en ga zo maar verder…
Mijn broeder en zuster, is dat niet misbruik maken van Gods genade? Is dat niet Gods genade ‘gebruiken’ tot voldoening van onze eigen, menselijke, zondige verlangens? … In plats van dankbaar te zijn voor die genade?
Broeder en zuster, hierbij kan ik alleen maar meegeven: denkt na over datgene waar u mee bezig bent. Denkt na. Er is een God die u liefheeft en die naar u omziet. Denkt na, want er is een God die luistert en die vergeeft.
De infiltratie en de leer van de Nicolaïeten: de gevolgen door de gemeente zijn niet te overzien.
De aanhangers van die leer: naar buiten toe sociaal, Bijbels georiënteerd, solide en met een blijk van goede uitdraging en uitstraling.
Naar binnen toe voos, krachteloos en zonder voedingskracht, door vermenging met alles wat gereed staat om te gronde te richten.
‘Ik kom spoedig tot u en ik zal strijd met hen voeren met het zwaard mijns monds’.
In het Lukas-evangelie zegt Jezus: ‘Strijdt om in te gaan door de enge poort, want velen, zeg ik u, zullen trachten in te gaan, doch het niet kunnen.’
De waakzaamheid, het consequent zijn tegenover jezelf, het gebedsleven: is dat niet een behoorlijk stuk van de strijd waar Lukas het over heeft? Is dat niet de strijd waarbij Jezus heel dicht aan uw zijde staat? En waar Jezus om uwentwil de Eerste initiatiefnemer wordt, aangezien Hij voor u en voor mij de dood overwonnen heeft en ons het eeuwigdurende geluk wil schenken?
‘…en ik zal strijd met hen voeren met het zwaard mijns monds…’
Hier lijkt het er op dat Jezus het Woord als tweesnijdend zwaard zal hanteren. Enerzijds het Woord dat het hart in liefde toespreekt: ‘Komt allen tot Mij die belast en beladen zijt’, ‘Zijn ontferming over Zacheüs, de oppertollenaar’, ‘Zijn ontferming over schapen zonder herder’, ‘Wie overwint, hem zal ik geven’…
Anderzijds het Woord dat ons in scherpte en in hardheid toespreekt: ‘Spijts de voorbeden van Abraham gaan de steden ten onder’, Of kijkt naar het harde leven van de woestijntocht. ‘Ik zal strijd tegen hen voeren’…
Het valt op, en bemoedigt ons, gemeente, dat de Heer in de Pergamum-brief NIET over die mistoestanden BLIJFT spreken.
De eerste bemoedigingen waren bevestigingen: ‘Ik weet waar gij woont’, ‘gij houdt vast aan Mijn naam’, ‘hij hebt het geloof in Mij niet verloochend’…
De tweede bemoedigingen zijn beloften, waarvan wij de zekerheid hebben dat ze ooit werkelijkheid zullen zijn: ‘Wie overwint, hem zal ik geven van het verborgen manna’, dat betekent ‘brood des levens’. De Here zegt: ‘Ik ben het levende brood dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, zal hij eeuwig leven.’
Mijn broeder en zuster, uitweiden over het ‘water des levens’ of over ‘de boom des levens’ of zoals nu hier over ‘het brood des levens’, het zou ons te ver brengen.
Maar als u die beschrijvingen bij elk aar haalt, en daarbij weet dat liefde, dat genade, dat de wil des Heren om zonde te vergeven het enige is waarom Hij dat alles aan ons schenkt, dan wordt u daar stil en klein en dankbaar van.
Het tweede is: ‘… Ik zal hem een witte steen geven…’ De Statenbijbel noemt deze ‘een witte keursteen’.
De oude Grieken hadden reeds het gebruik van de witte steen met daarop een naam. In de oudheid werd hij vaak gebruikt om feestdagen aan te duiden.
En ook bijvoorbeeld bij de rechtspraak: de witte steen betekende vrijspraak, de donkere steen betekende veroordeling.
Ook de waardering van een gastheer voor een bijzondere gast werd tot uitdrukking gebracht met een witte steen, met daarop een naam, een symbool of een boodschap.
Als de geliefden van de Heer een witte keursteen van Hem ontvangen hebben, ‘met daarop de naam geschreven welke niemand weet dan wie hem ontvangt’, dan wijst dat op een relatie met ongekende en door mensenverstand niet te vatten diepgang.
Zo verhoogd zij de Heer.
Zo groot Zijn liefde en mededeelzaamheid.
Hoe klein het mensenkind…
Zelfs hier, in ons leven op aarde, mogen wij er kennis van hebben en wie kan ons zeggen hoe sterk de vrede, en hoe bevredigend groot de rust is die de gelovige in zijn hart mag kennen?
Mijn broeder en zuster,
God geve u de diepe vrede van het geloof
God geve u die witte keursteen, met daarop de naam, die aan uw -van Godswege- identiteit verbonden is.
Amen.