Schriftlezingen: Psalm 84
Marcus 6: 30-34
Ezechiël 34: 1-16
Thema: De Goede herder
Broeder en zuster in Jezus Christus,
Het Bijbelvers dat ons vandaag ten geleide gaat dienen, vindt u opgetekend in Marcus 6: 34: ‘En Jezus, uitgaande, zag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, want zij waren als schapen die geen herder hebben, en Hij begon hun vele dingen te leren.’
U kent ongetwijfeld wel plaatsen waar veel mensen samenkomen: een supermarkt, een stationsgebouw in een grote stad, een drukke winkelstraat, een bomvol strand op een warme dag, …
En dan overvalt het u opeens, u krijgt een benauwend gevoel…
Want al die treinreizigers zijn verdiept in hun eigen gedachten, bezig met hun eigen gsm-ke, of bezig met hun eigen lectuur…
Al die mensen in de supermarkt lopen achter hun winkelkarretje waar ze één of twee euro hebben in gestoken en met een boodschappenlijstje in de hand…
Al die zonnebaders hebben een eigen windschermpje opgezet, en zo een eigen hoekje gecreëerd…
Mensen schuiven langs elkaar heen zonder oogcontact te hebben, zonder elkaar te raken, zonder elkaar te ontmoeten. De samenhang van de mensenmassa is niet groter dan de samenhang van het zand, dat losse zand waar je op ligt. Neem een grep zand, spreid uw vingers wat open… het zand valt er gewoon tussendoor…
‘Ben je nog iemand tegengekomen?’, vraagt moeder als ik thuiskom. ‘Nee, niemand’/// en dat terwijl ik mij zo door de mensenmassa heen moest wringen…
Er was wel een (mensen)massa, maar er was geen herkenning, en geen ontmoeting, wèl onverschilligheid.
Zou dit niet de eerste stap naar verwildering zijn?
Iets triest kan zich dan van je meester maken. U krijgt een gevoel van onmacht of bewogenheid als u naar zo’n mensenmassa om u heen kijkt:
Wat gaat er schuil achter al die gezichten?
Waar zijn die mensen mee bezig?
Wat zijn hun zorgen?
Wat voor doel hebben zij in het leven?
Welk verdriet dragen zij met zich mee? Want vele gezichten verbergen een hoop verdriet…
Wie bekommert zich om hen die tussen de radertjes van het raderwerk sukkelen, of om hen die de strijd om het bestaan niet meer kunnen volhouden en die moe en moedeloos geworden zijn?
We vragen ons wel eens af: leven deze mensen nu echt, of worden ze geleefd?
Zijn ze gelukkig met degenen die bij hen horen, of zijn ze ten diepste eenzaam?
Leven die mensen ook met God, of kennen ze alleen menselijke relaties?
Ik denk, gemeente, dat wij als Christen ook wel eens op die manier om ons heen mogen kijken, want zo leren wij het ook van Jezus zelf.
Jezus staat tegenover een hele ‘schare’, een mensenmassa, en wel op het ogenblik dat het hem eigenlijk niet ‘schikt’.
Jezus is met zijn discipelen op zoek naar rustiger oorden, naar een plek om even ‘bij te komen’… Ze hebben een drukke periode achter de rug en nu zijn ze op zoek naar een plek waar ze even ongestoord kunnen bezinnen en rusten…
Maar… de mensen hebben ze in dat scheepje zien gaan, om het meer van Tiberias over te steken… En ze zijn om het meer heen gelopen en wachten reeds aan de andere kant.
En dan zegt Jezus niet: ‘Ja, maar luistert nu eens goed, mensen, nu eventjes niet, hé. We hebben nogal wat arbeid gehad de laatste dagen, nu gaan wij eerst eens lekker wat rusten. Want daar zijn we wel aan toe… een beetje tijd voor onszelf… Komt u overmorgen maar eens terug.’
Herkent u zulke eenentwintigste-eeuwse geluiden? Maar zo doet Jezus het niet…
Jezus wordt niet geïrriteerd door al die mensen die Hem op de hielen zitten, maar Hij ziet al die mensen en dan wordt Hij, en dat is de letterlijke vertaling, tot in zijn ingewanden beroerd. Het gaat Hem door alles heen.
Want Hij, Jezus, ziet niet zomaar een willekeurige verzameling mensen om voor zich, Hij wil die schare NIET bekijken als een bende lastpakken, of als een bede wetsovertreders, of als een bende verstoorders van Zijn plannen…
Jezus ziet mensen, afgemat en voortgejaagd, en in ellende, en met een zondenlast ook… (en zonde betekent: het doel missen). Jezus ziet mensen ‘als schapen die geen herder hebben’. Jezus weet met glasheldere zekerheid: ‘over het rond der aarde is een herder nodig’.
Schapen hebben een herder nodig. En hier denken wij aan schapen in een bergachtig gebied. Voor hun voedselvoorziening zijn deze dieren afhankelijk van een herder.
Elke dag opnieuw moet worden uitgekeken naar waterplassen, naar grazige weiden, naar plaatsen die enige beschutting voor de nacht bieden.
Zo een kudde in de bergen is altijd ‘onderweg’, en dat gaat niet alleen, dat gaat niet zonder leiding. Het is ook bekend dat een schaap, dat slechts enkele dagen van de kudde is weggelopen, reeds kenmerken van verwildering vertoont.
Gedragen mensenkinderen zich niet op eenzelfde manier, verwilderd, wanneer ze geen leiding hebben?
Herder zijn… het is minder romantisch dan wij denken. Toen wij vroeger het kerstlied leerden van ‘De herdertjes lagen bij nachte…’, toen werden de dingen ons toch wat te rooskleurig voorgespiegeld.
Herder zijn is een veeleisend beroep. Voortdurende waakzaamheid moet. Roofdieren moeten afgeschrikt worden. Er kan een confrontatie komen met rovers die erop uit zijn om (weer eens) enkele schapen te pikken. In de kudde kunnen zich ziektes voordoen of er kunnen ongelukken gebeuren…
Herder zijn is een hard, soms gevaarlijk, maar vooral verantwoordelijk bestaan…
Jezus weet ook: mensen hebben een herder nodig.
Allereerst om te ontvangen wat je nodig hebt. ‘Voedsel’, zeg maar, om ècht mens te zijn.
Voedsel naar geest en lichaam, om mens te zijn zoals God dat in Zijn liefde voor ogen heeft. Om een leven te hebben dat de naam ‘leven’ waard is. En ook om elkaar niet kwijt te geraken, en om niet voor jezelf alleen te leven.
Mensen hebben een herder nodig.
En Jezus weet ten diepste, het gaat Hem door merg en been, dat Hij die herder zal moeten zijn.
En niemand weet beter dan Hijzelf wat dàt Hem gaat kosten. Hij gaat het ‘ten volle’ zijn: ‘De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen’.
Jezus is goed thuis in het Oude Testament. En uiteraard weet Hij wat achter de schriften van Ezechiël steekt. En Ezechiël 34 zouden wij kunnen noemen: de -van Godswege- handleiding voor de herder, voor de herder van mensen.
Wat God van de ‘herders’ (hier zijn dat even de koningen van Juda) verwachtte, vinden wij daar punt voor punt, in het negatieve: zij doen namelijk NIET wat van een ‘herder’ verwacht moet kunnen worden.
‘De schapen weidt gij niet.’ (Denkt aan de 21e eeuw)
‘De zwakke versterkt gij niet.’ (Denkt aan de 21e eeuw)
‘De zieke geneest gij niet.’ (Denkt aan de 21e eeuw)
‘De afgedwaalde haalt gij niet terug.’ (Denkt aan onze tijd)
‘Het verloren zoekt gij niet.’ (Idem)
Daarom wordt van die schapen gezegd: ‘Zij geraken verstrooid en verwilderd want er is geen herder…’
… over hele aarde zijn mijn schapen verstrooid, zonder dat iemand naar hen vraagt of naar hen zoekt…
Daar staat Jezus dan, oog in oog met de schare:
‘Ik zal zelf naar mijn schapen vragen en naar hen omzien.’
‘Dat is Mijn opdracht, dat is Mijn programma, als door God gezonden Messias-herder.’
‘Ik ben de goede herder, en de goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen.’
‘Voor deze mensen, dus deze kudde, dit volk, ben Ik gekomen.’
En in onze dagen zouden wij kunnen zeggen: ‘Voor dit volk, deze werklozen, deze ontheemden, deze blinde fanatiekelingen-aanslagplegers, of deze drugsverslaafden ben Ik gekomen…’
En wat doet Jezus dan? Wij lezen: ‘Hij begon hun vele dingen te leren.’ Een andere vertaling zegt: ‘En meteen ving Hij aan hun te leren, het één na het ander.’
Broeder en zuster, vinden wij dat niet een beetje vreemd zo? ‘Leren’? Dat kun je op zo’n ogenblik toch niet doen? Leren hoort thuis in de school, of in de studeerkamer, of (in Jezus’ achtergrond) in de synagoge? Daarvoor gaan wij daar naartoe…
Moeten wij nu gaan prediken voor ‘schapen zonder herder’? Kunnen wij nu onderwijs geven aan mensen ie voortgejaagd en afgemat zijn?
Wat is het werk van een herder? Dat vragen wij ons af.
Wij moeten even nadenken. Onze dagen: onderwijs… Hebben wij daar vandaag behoefte aan?
Zijn wij al die woorden, ook de woorden van de kerk, de woorden van onze predikanten, niet een beetje moe geworden? Opgejaagde en afgematte mensen hebben behoefte aan rust.
Een ‘herder’ moet verzorgen, voor voedsel zorgen, verbinden, troosten, … En wij hebben er behoefte aan, om ons te laten vertroosten, om maar niet te zeggen: om ons in de watten te laten leggen…
Maar Jezus begint te leren. Dat betekent niet: dogma’s inpompen, of zware leefregels en zware theorieën aan het mensenverstand brengen.
Leren is, Bijbels gezien: waarheden aan de man brengen. Ook wel: de weg wijzen.
Wie zoekende is naar waarheid, leeft met een zekere onrust. Wie antwoord gevonden heeft of wie waarheid gekregen heeft: dat is rustgevend voor hem.
‘Leren’ van Jezus Christus, dat is: ‘inwijden in wat het echte leven is, mèt God en mèt elkaar.
Vooral naar onze dagen toe, mogen wij dat ‘leren’ zien als: terughalen uit de eenzaamheid, terughalen uit de onverschilligheid, terughalen uit verwildering.
Gemeente, er is ontzettende onwetendheid, en er zijn ontzettende misverstanden over wat ècht leven is, en over wat het leven de moeite waard maakt. Onwetendheid over Gods bedoelingen met ons leven en met de omgeving waar Hij ons plaatst…
God heeft bedoelingen met u, met u en met mij, heel persoonlijk, heel individueel.
Gd laat niet één mens geboren worden om deze in de anonimiteit van de mensenmassa te laten meesleuren en er dan niet meer naar om te zien.
Uw leven, daar zit Gods bedoeling achter.
‘Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, wat is het mensenkind, dat Gij naar hem om ziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond.’
Liefde is Zijn beweegreden…
Gemeente, dat moet gezegd, verkondigd, en gepredikt worden. Dàt is nu eenmaal de manier waarop God met ons om gaat:
Hij laat in Zijn vaderhart kijken.
Hij openbaart ons Zijn bedoelingen voor ons leven.
Met Zijn woord zet Hij ons in beweging.
De mens-geworden God behandelt ons als volwaardige mensen (Zijn eindproduct). Dit wil zeggen; Hij vraagt ons om te luisteren, te antwoorden, te volgen. Hij vraagt vrij te mogen beschikken over ons leven.
Als er iets van ons leven terecht zal komen,
Als we van onze doelloze en vermoeiende dwaalwegen af willen, als wij willen hebben dat ons leven er NIET één is van ‘najagen van wind’…
Dan is er geen levensinvulling zo kostbaar als deze welke Jezus Christus, de Zoon van God, ons wil geven.
Daarom, lieve mensen: ‘Ja’ tot Jezus Christus, luisterend oor voor wat Hij te zeggen heeft.
Zo worden wij telkens opnieuw ingewijd in een leven met God.
En zo leren wij ook anderen daarin in te wijden.
Broeder en zuster, wat ons in zo’n opeenhoping van mensen om ons heen, en wat ons in heel de samenleving van vandaag zo kan benauwen, dat is dat de zorg voor elkaar vaak zo ver te zoeken is.
‘Ieder voor zich en God voor ons allen’… U weet, gemeente, dat is geen Bijbeltekst. Wel: ‘Wat Ik voor die ander wil zijn, wil ik via U zijn’, wij worden aan elkaar gegeven.
Jezus leert ons oog te hebben voor elkaar, oplettend te zijn voor elkaar, zoals Hij die schare zag. Ook al gaat het u door merg en been.
Dan juist hebt u deel aan het de ontferming van Jezus.
Dan bent u samen met Hem aan het werk.
‘Wat staat ons dan te doen?’, vragen wij ons af. Wij willen altijd iets ‘doen’: vooruitgang en beweging zien. Er is al zoveel gezegd, laten we nu de handen maar eens uit de mouwen steken. Prachtig. Arbeid binnen de gemeente is niet zelden een uiting van liefde.
Maar misschien, gemeente, hebben wij vandaag toch ook weer iets tegen mekaar te zeggen.
Een bemoedigend woord kan precies datgenen zijn wat voor de ander nodig is. Of een herinnering, een bezoek…
He getuigt van de grootste zorg oor de wereld als wij de ander laten weten dat er een herder is, en dat onze zorg voor de ander niets meer en niets minder is dan een uiting van Zijn zorg.
Daarmee in verband schrijft Paulus: ‘Zijt niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben.’
U begrijpt dat dit volkomen ongeloofwaardig klinkt als uw eigen ‘doen’ en als uw eigen optreden niet getuigt van die zorg.
Meer dan doen, meer dan zeggen is het om ‘herder’ te zijn voor elkaar. En dat houd je alleen vol als je in verbinding stat met de Goede Herder.
Dat is iets waar je niet zomaar omheen kunt.
Jezus heeft daar op dat ogenblik zoveel over te vertellen, dat aanvankelijk het gewone voedsel erbij vergeten zou worden. Maar ook dààr zorgt Hij voor. En wel op een wonderlijke wijze.
De hele mens gaat Hem ter harte! Zijn gezondheid, zijn welzijn, zijn levenswandel…
Hij vermenigvuldigt wat uit de handen van zijn discipelen komt, een geweldig teken. Zo gaat de schare Hem ter harte, en zo gebruikt Hij het weinige dat uit de handen van Zijn discipelen komt om Zijn herderschap uit te oefenen.
Gemeente, daar komt een tijd waarin een ‘grote menigte’ ons niet meer zal benauwen, omdat niet langer ieder voor zichzelf zal bezig zijn, maar zal gericht zijn op God èn op de ander.
‘En zij zullen weten dat Ik, de Here, hun God, met hen ben, en dat zij Mijn volk zijn… Gij toch zijt Mijn schapen, de schapen die Ik weid. Gij zijt mensen en Ik ben uw God, luidt het woord van de Here.’
Gemeente, God draagt u in Zijn hart, omdat Hij de Zoon zijner liefde in het hart draagt, de Rechtvaardige, die voor ons tot onrechtvaardigheid werd en gekruisigd werd. Hij is echter de Opgestane.
Gemeente, ‘herderschap’, onbegrijpelijk en tot het uiterste, zo willen wij het noemen.
Hij gaf Zijn leven voor Zijn schapen.
Amen.