Markus 10

Markus 10 : 13 – 16

1 Johannes 2 : 38 – 3 : 10

Broeder en zuster in de Heer,

Op het werk ging ik mij eens gaan mengen in een gesprek dat twee jongere collega’s aan het voeren waren. Even moest ik luisteren om te weten waar zij het over hadden. En zij hadden het niet over hun werkzaamheden, maar over hun ‘favorieten’. Eentje van hen was ‘fan’ van kweetniemeerwie, en hij vertelde met grote fierheid dat hij een foto persoonlijk had kunnen laten signeren, en die foto had hij geplaatst in een mooi kadertje, goed zichtbaar in zijn leefplaats.

Trots, voldaanheid, dat was de max voor hem. En ook de ander wist te vertellen wie hem slapeloze nachten bezorgde, maar deze had het niet zo te pakken.

Toch opvallend, hoe ernstig sommigen het kunnen opnemen met hun favoriet, en op een ogenblik verwachtten zij dat ook ik zou gaan vertellen van wie ik ‘fan’ was…

Ik aarzelde even, en ik was niet in stemming. Ik begon zelf vragen te stellen, omdat ik hen wilde doen nadenken, maar ook dat viel niet mee…

Ook ik wilde geen parels voor de… U weet wel: Mattheüs 7: ‘… werpt geen parels voor de zwijnen…’

‘Ja, maar is er dan niemand voor wie gij echt bewondering hebt?’

‘Waarom denkt u dat ik dat nodig heb?’ –Mijn aangeboren bedeesdheid daar wat het eventjes mee gedaan, en ik moest even lachen in mijn binnenste. Het gesprek was precies geblokkeerd…

Verstomming en ongeloof op die gezichten: ‘Meent deze dat nu echt?’

Ze keken mekaar aan, en weer naar mij, en dan weer naar mekaar, en dan gingen ze gewoon verder gaan doen met hun werk.

Best mogelijk dat die twee dachten, dat ik zó uitpakte om ze zo gauw mogelijk weer bij hun werk te krijgen…

Broeders en zusters, mensen kunnen net kleine kinderen zijn als ’t over hun idool gaat. En als wij dan nadenken over de zin of de onzin van al die mogelijke dweepzucht, laten wij ons dan maar eens enkele vragen stellen:

  • Gij kent uw favoriete sportman, of zanger, of politicus, zijn optredend, zijn lievelingskledij, zijn agenda, zijn relaties, zijn turbulenties… maar kent uw favoriet ook u?
  • Gij helpt hem rijk te worden maken (fanclub verkoop folders) maakt hij u rijk?
  • Gij draagt uw idool op handen, draagt uw idool u op handen?


Afgoderij: Psalm 96: ‘God gaat de goden ver te boven.’ Zouden dát die ‘goden’ zijn waarop Psalm 96 doelt?

Jesaja, profeet van Israël, schrijft iets als: ‘Uw afgoden, Babel, die zijn u toch wel tot een zware last geworden.’ En in datzelfde hoofdstuk geeft hij te verstaan: ‘God Zèlf is het, die draagt.’

Wij kunnen volmondig uitspreken:

Jezus kent mij: alle haren van mijn hoofd zijn geteld…

Jezus maakt mij rijk: Hij bezorgt mij voedsel, en kleding en onderdak…

Jezus draagt ons op handen: Niemand heeft meer liefde, dan wie zijn leven geeft…

Gemeente, met dit alles wil ik er alleen maar op duiden, welk een oneindig grote afstand er is tussen die valse christussen en Christus, de Messias, Christus de Zoon van de Levende God…

In het Markusevangelie hebben wij over kinderen gelezen. ‘Jezus zegent de kinderen’, is de titel van het stukje. ‘Laat de kinderen tot Mij komen’ …. ’Wie het koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan.’…

Zou het hier voornamelijk gaan over het ‘binnengaan’ van het koninkrijk?

Aan wie zal het geschonken worden?

Is het misschien toch iets dat we moeten ‘verdienen’?

Even merkwaardig zijn de stukjes die net ervóór of juist erachter staan (kijkt u daarvoor ook even in de andere Evangeliën: Lukas 18 of Mattheüs 19): de farizeeër en de tollenaar; de rijke jongeling, het huwelijk…

Neem nu het verhaal van de farizeeër en de tollenaar: zelfingenomen moet je niet zijn, zo begrijpen wij het van Jezus. En een geleerd iemand hoeft u ook niet te zijn. Wel… besef van de staat waarin u verkeert… noodtoestand… faling… soms diep aangevoelde ellende…

Koning David, na heel wat turbulenties, beseft plotseling zijn toestand: Als Gij, Here, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt, Here, wie zal bestaan?’

Ook Paulus schreef: ‘Want ik weet dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont.’ … ‘Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dát doe ik.’…

En neemt nu het verhaal van de rijke jongeling. Alles wat voorgeschreven was had hij onderhouden. En toch voelde hij nog tekorten in zijn leven; en dat zei Jezus hem ook. Beseft dat rijkdom soms ‘teveel van het goede’ kan zijn. Rijkdom kan het leven naar christelijke maatstaven behoorlijk moeilijk maken.

Rijkdom kan tégen de rijke getuigen. ‘Het is gemakkelijker dat een kameel door het oog ener naald gaat, dan dat een rijke het koninkrijk Gods binnengaat.’

En daar hebben wij dan dat stukje over kinderen die tot Jezus gebracht worden. Daar wilden de discipelen de vaders en moeder beletten om kinderen tot Jezus te brengen. Wat bewoog de discipelen ertoe om de kinderen van Hem weg te willen houden? Misschien dachten de discipelen dat deze vaders en moeders de idee hadden van ‘Jezus de tovenaar’, … of: dat hun komen op bijgeloof gemotiveerd was… of dachten zij dat Jezus maar niet te veel tijd moest verliezen met die kinderen? … Jezus wond zich erover op; Hij nam het hen zeer kwalijk.

Kinderen in de dagen van Jezus waren drager van veel ziektes. Herhaaldelijk watergebrek in het land maakte dat kinderen minder hygiënische zorg kregen. Besmette voetkwetsuren, en vooral ook oogziektes die door insecten veroorzaakt werden, waren niet ongewoon. Rond de ontstoken ogen kwamen insecten zitten, en daaraan waren de kinderen zo gewend geraakt, dat ze ze niet eens meer verjaagden. Blindheid op latere leeftijd was niet ongewoon. Kindersterfte was een trieste werkelijkheid…

Jezus omarmt de kinderen. Mét de ziektes die zij hadden…

Mét het straatvuil dat aan hun voeten kleefde… Geen hocuspocus of tovermacht gaat van Hem uit, maar wel liefdekracht. Hij omarmt ze. Hij legt ze de handen op. Hij zegent ze.

Jezus nam het ‘zeer kwalijk’ toen Hij zag dat de discipelen wilden verhinderen dat de kinderen tot Hem werden gebracht.

Weet u, de discipelen dachten wellicht op ‘menselijke’ golflengte. En ook ons ontgaat het heel dikwijls, dat er een grote afstand is tussen het goddelijke en het menselijke denken.

‘Laat de kinderen tot Mij komen…’

‘Wie het koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan.’

Kinderen zijn ánders dan volwassenen. Ze zijn ontvankelijk voor alles. En ze zijn ook afhankelijk: alles moet mét of vanwege de ouders gebeuren. Een kind denkt eenvoudig en onschuldig. Ideeën van ‘juist’ of ‘onjuist’ zijn gemakkelijk aan te brengen.

Het koninkrijk ‘ontvangen als een kind’… denkt nog even aan die twee jongvolwassen collega’s over wie ik aan het begin sprak. Is dweepzucht niet zinloos en armtierig? Heeft iemand die met Jezus wandelt nòg iemand nodig die hij moet ophemelen, of tegen wie hij zich moet afspiegelen?

Sommige ouders laten hun kinderen bewust geen godsdienstonderricht volgen. Een ‘fout’ die weleens meer gemaakt wordt, als u ’t mij vraagt. ‘Eerst de kinderen laten volwassen worden zodat ze later zelfstandig en volwassen zelf kunnen kiezen of ze Jezus al dan niet willen volgen.’ Dat is alleszins een gemakkelijke optie. De vorst van de duisternis is er vroeg bij om onkruidzaad te strooien. Hij laat het kind in zonde leven, waarvan het eerst later de ontzettende diepten peilt…. en voelt…

Een goed stuk grond moet men ‘op tijd’ bezaaien, opdat het onkruid geen kans zou hebben. Als men dat niet doet kan algauw veel onkruid op de anders goede akker groeien.

‘Ontvangt het koninkrijk zoals een kind dat zou doen.’ Hierin zit de boodschap dat het mensenverstand daarbij niet van tel is. Mensenverstand, groot of klein, het is op geen enkele manier ‘maatstaf’ voor geloof.

Broeder en zuster, ik moet nu ook denken aan een klein tekeningetje dat bij ons thuis nog in de keuken gehangen heeft, het beeldde een aantal ‘levenspassages’ van een mens uit, waaronder:

‘te jong om aan God te denken’

‘te speels om aan God te denken’

‘te overmoedig om aan God te denken’

‘te druk’…. ‘te moe’…. ‘te oud’…

En het einde was: ‘te laat om aan God te denken.’

Waarmee ik wil zeggen: ‘Neemt de waarheden van het Evangelie in eenvoud aan. Neemt ze onvoorwaardelijk aan, ook al kun je met je mensenverstand er niet bij; ook al zegt je mensenverstand tienmaal dat iets niet kan. Sommige dingen kun je alleen maar met Godgegeven wijsheid benaderen. Laat de nodige wijsheid van God komen. Hebt vertrouwen, dat God alle dingen goed maakt…

Gemeente, God bekijkt ons zoals wij zijn: soms moe en afgemat, soms als schapen die geen herder hebben, soms als verlorenen die redding nodig hebben, soms als kinderen die eenvoudige dingen bijgebracht moeten worden. En Hij wil dat ook wij besef hebben van de noodtoestand waarin wij verkeren. Als wij dat niet willen beseffen leven wij in hoogmoed. En Hij wil dat wij vreugde hebben, omdat wij door Hem daaruit gered zijn.

In het Markusevangelie lezen wij: ‘en Hij begon hun vele dingen te leren.’ Dit gebeurde na een drukke en vermoeiende werkperiode. En om dat ‘leren’ te kunnen volgen was het geen noodzaak om een groot verstand te hebben. Kinderen konden die leer best meevolgen.

‘Leren’, daarmee wordt bedoeld: ‘de weg wijzen’.

‘Leren’, daarmee wordt bedoeld: ‘inwijden in een leven met God en in een leven met blijdschap, niettegenstaande misschien veel dingen tegenzitten.’

‘Leren’ is inwijden in een leven met God èn met de medemens.

Hoe groot is de onwetendheid over wat het leven ècht de moeite waard maakt.

‘Leren’ dat gaat hier over Gods bedoelingen met ons leven èn met onze toekomst.

Als Jezus ons ‘leert’ dan valt daarbij heel dikwijls op dat Hij het ‘grote’ menselijke verstand gewoon terzijde schuift… en dat Hij gewoon teruggaat naar het begin van alle verstand. En van daaruit kan of wil Hij ons ter hand nemen, begeleiden en leren…

Wordt als de kinderen, want: ‘Wie het koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan.’

Mijn broeder en zuster, zou het niet dikwijls eens nodig zijn, als wij het Woord van God ter hand nemen, dat wij alle eigen persoonlijk volwassen oordeel, en ons persoonlijk volwassen denken, en alle persoonlijk volwassen spreken dat wij menen te hebben, achterwege laten en als een kind vóór God gaan staan; het brengt ons in de geest van verootmoediging: ‘Ja, Heer, hier ben ik. Ik ben machteloos. Ik wilde de dingen zelf en met eigen verstand benaderen, ik wilde beredeneren wat niet te beredeneren valt… Ik wilde alles onder controle hebben en macht hebben over de dingen… Maar ik ben machteloos… Wil mij vergeven, Heer, een leer mij…

En zo, broeder en zuster, hoeft het ons helemaal niet te verbazen dat de term of het gegeven ‘kinderen’ veelvuldig en uiterst positief in het Nieuwe Testament gebruikt wordt:

‘Gij allen zijt kinderen des lichts en kinderen des daags.’

‘Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods.’

‘Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen.’

God geve dat wij de boodschap van vandaag mogen begrijpen en meenemen naar huis.

Amen