Lukas 18

Schriftlezingen: Psalm 13: 1-6

Lukas 18: 1-8

Thema: De onbillijke rechter

Broeder en zuster in Jezus Christus,

Perikooptitels, oftewel de titels voor ieder Bijbelstukje afzonderlijk, leren ons hoe mensen tegen de Bijbelgedeeltes aankijken.

Bijbelvertalers zijn knap, intelligent, en werken met een gezegende wijsheid. En toch, als u naar perikooptitels kijkt, kunt u soms nogal wat nuancering vinden.

Perikooptitels leren ons waar de vertalers het accent van de perikoop zien liggen.

En zo is het ook met het stukje dat wij vandaag gelezen hebben, namelijk het stukje van de ‘onrechtvaardige rechter’.

Een Duitse vertaling noet het: ‘Von der bittende Witwe’: ‘Van de vragende, of biddende weduwe’.

Een Franse vertaling noemt het: ‘La prière’, gewoon: ‘het gebed’, en een andere Franse vertaling noemt het: ‘Parabole du juge inique’: ‘Parabel van de onbillijke of wederrechtelijke rechter, de onrechtvaardige rechter.’

En een katholieke vertaling noemt het: ‘Het volhardend gebed’.

In ieder geval is de bedoeling van Jezus met die parabel heel duidelijk: ‘met het oog daarop, dat zij altijd moesten bidden en niet verslappen’.

Opvallend is, dat het verhaal ingesloten ligt tussen de uitspraken over ‘De dag van de Zoon des mensen’ (inderdaad, dit is de titel van het vorige Bijbelstuk) en de afronding ervan.

‘Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?’

U zoet dus dat dat Bijbelstuk niet ‘verreweg’ is van de eindtijdgedachte. Een Engelse vertaling voegt het gewoon, zonder titel, samen met het Bijbelstuk van ‘De dag van de Zoon des mensen’.

Lieve mensen,

Deze parabel gaat over het bidden!

De noodzaak van het gebed, het bidden met uitzicht op de komst van de Zoon des mensen, het volhardend bidden, het bidden om gerechtigheid, het bidden vanuit de hoek der armoede, als wij ons bevinden tegenover een God die groot en rijk en machtig is.

Het verhaal is kort. En er komen twee personen in voor: een rechter en een weduwe. En het énige tussenmenselijk spreken dat wij zien, dat is de weduwe die telkens naar de rechter teruggaat en vraagt: ‘Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij.’

Jezus beschrijft de persoon van de rechter.

De persoon van de weduwe beschrijft hij niet.

En als wij zeggen ‘weduwe’ en we bekijken dat in de context van de dagen van Jezus, dan is die toestand zo bekend: armoede, de eindjes aan elkaar moeten knopen, niets te verliezen hebben, en bezorgdheid hebben over hoe morgen, en volgende week, en volgende maand de dagen ‘ingevuld’ zullen worden. Vaak is het ook de bedelstaf…

En dit alles in weerwil van het feit dat Israël van de Heer een pakket van goed gezonde ‘sociale’ wetgeving meegekregen heeft. Israël heeft veel van die wetgeving gewoon terzijde neergelegd en nooit nageleefd.

Kijk voor die wetgeving maar eens in Leviticus 25, Numeri 27 of Deuteronomium 9 en 22-26.

‘Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij’.

Tja, over wat dat recht is, wordt met geen woord gerept. Hééft zij wel recht?

Er staat geen verhaal bij. Niet een verhaal over erfrecht, of over een stuk grond, of over een schaap of een geit…

Wij vragen ons af hoe belangrijk het ‘recht van de weduwe’ is in dit verhaal.

Jezus beschrijft wèl de persoon van de rechter, en Hij is daarin helemaal niet mals: ‘Er was in de stad een rechter, die zich niet om God bekommerde, en zich aan geen mens stoorde’.

En even verder is dat ook de bedenking van de rechter zelf.

Jezus keldert de persoonlijkheid van de rechter: alle kenmerken zijn negatief.

Wij stellen ons een rechter voor als een geleerd iemand, met een luisterend oor, die gezond oordelend kan optreden.

De man uit dit verhaal: juist tegengesteld: onwillig, lui misschien, heeft geen betrokkenheid in zijn werk of met de mensen, onverschillig tegenover wat ‘recht’ en wat ‘onrecht’ is, en als er niets te verdienen valt, zal hij wel niet in beweging komen…

Wat heeft hij aan een weduwe te verdienen?

Maar: hij is een rechter.

Van hem wordt iets gevraagd. Beroepshalve. Hij bekommert zich nergens om, maar toch wordt het in hem onrustig. Zij het dan om zijn eigen persoontje.

Onrustig, want die weduwe, die de moed heeft om hem al een tijdlang lastig te vallen, die zou ook wel eens moed kunnen hebben om hem in het gezicht te komen slaan…

En wie weet, misschien zou ze dat wel durven doen in het bijzijn van anderen…

De man is bekommerd om zijn eigen persoontje. Of om de uitstraling ervan. En misschien is hij in zijn omgeving al een beetje gekend als onbillijk, als onverschillig… ‘imago oppoetsen’…

De rechter heeft een ‘probleem’.

Hij gaat de weduwe recht verschaffen.

Door een brief of door een rechtzetting of dor een herverdeling. En hij gaat dat doen, steunende op zijn rechtskundig inzicht.

Was de vraag van de weduwe, door het telkens opnieuw te doen, misschien tot een ‘genadevraag’ geworden?

En dan zegt Jezus: ‘Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt’.

Waarom doet hij het?

De rechter heeft niet de bedoeling om het probleem van de weduwe op te lossen. Haar probleem laat hem helemaal onverschillig.

Maar door zijn ingesteldheid van ‘eigen persoon eerst’, gaat hij de weduwe helpen, en daarmee is ook zijn probleem opgelost…

Voor de weduwe is de spanning en is het ellendige gevoel verdwenen. Voor haar is het een bevrijding: niet telkens meer opnieuw naar de rechter moeten stappen. Voor haar is het bevrijdend dat ze opnieuw iedereen onder ogen kan komen zonder met de vinger gewezen te worden.

‘Zal God (die liefde is, die wèl betrokkenheid heeft) zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen, en laat Hij zich wachten?’

Zijn ‘uitverkorenen’, zijn dat niet Zijn genadekinderen die recht en macht gekregen hebben om ‘kinderen van God’ genoemd te worden?

Zijn dat niet degenen die recht gekregen hebben omdat voor hen persoonlijk de Zoon van God tot onrecht geworden is?

Zijn dat niet degenen voor wiens onrecht geleden is? In volledigheid, diep en bitter, in godverlatenheid en tot de kruisdood toe?

Recht: Jezus spreekt over ‘recht’!

Vanwaar dat recht? Dat is recht vanwege Hem, tegenover wiens rechtsgevoel de menselijke rechtspraak slechts een flauw afgietsel is.

Dat is recht, vanwege Hem, wiens rechtsgevoel en wiens liefde één geheel vormen, en dat Hem deed besluiten tot het zenden van de Zoon Zijner liefde, Zijn plaatsvervangend lijden betekent voor ons bevrijding.

Zou God Zijn uitverkorenen laten wachten?

Geliefde broeder en zuster, wat betekenen die 60 of die 70 of die 80 jaren van vergankelijk menselijk leven, tegenover de eeuwigheid van een leven dat onvergankelijk is?

Wij worden 50 en 60 jaar en wij denken: “’t Is eigenlijk allemaal zo vlug gegaan.” Wij waren 20, 30 jaar oud en dachten onverwoestbaar te zijn. Wij naderen het eind van de 30 en wij denken: “Die idee van onverwoestbaarheid gaat helemaal niet op…” En wij worden meer dan 50 en we denken: “Nog een geluk dat er goeie dokters zijn.”

Veel jaren geleden… (kijk eens aan: ‘veel jaren geleden’ is een term die ik ook al eens kan hanteren…) Veel jaren geleden hoorde ik in een prediking volgende zin, een zin die ik nog regelmatig gebruik: ‘Als gij bidt, dan zal dat nooit zonder resultaat blijven.’

Resultaat: met menselijk verstand en met menselijke zintuigen en op menselijk niveau willen wij, vaak inderhaast, ‘resultaat’ boeken, resultaat vaststellen. Beetje ‘eng’, dacht ik.

God, die niet aan plaats of tijd gebonden is, heeft ons in de tijd geplaatst. God, tot Wie wij zouden bidden: ‘Mijn tijden zijn in Uw hand’.

God is hoorder van gebeden. Hebt vrede. Als gij bidt, dan zal dat nooit zonder resultaat blijken.

Ik zeg u dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen.

Laat ons nog even kijken naar die weduwe.

Haar vraag en haar aandringen kwamen vanuit het standpunt ‘ik heb niets te verliezen’.

Bidden: dat is niet een zaak van geven en nemen. Dat is niet een gebeuren aan de onderhandelingstafel.

Bidden is niet: zich verdedigen.

Job verdedigde zijn onschuld.

Elia verdedigde zijn werken voor de Heer.

Jacob-Israël deed compromisvoorstellen aan zijn God. Dus Jacob vond zichzelf interessant en intelligent genoeg om naast God te kunnen staan.

Jacob, Elia, Job: ze wilden God inschatten met hun mensenverstand. Maar dat kunt u toch niet! Een bedenking die wij misschien wel kunnen maken is: staat God met Zijn macht en met Zijn wijsheid boven mij? Maar, hebt vrede, in de Zoon staat Hij naast mij!

Weet u, gemeente, dat de inhoud van de Psalmen een goede leidraad kunnen zijn in het gebed.

David had ogenblikken waarin hij heel goed besefte hoe ‘klein’ een mens kan zijn, tegenover de Gd van zijn volk.

David: had bloed aan zijn vingers, maar op een ogenblik bad hij: ‘Wees mij genadig, o Here, want ik ben benauwd, van verdriet kwijnt mijn oog, mijn ziel en mijn lichaam. Want mijn leven vergaat in kommer en in zuchten, mijn kracht struikelt door mijn ongerechtigheid, en mijn gebeente verkwijnt.’

Trieste ondertoon, vindt u niet?

Maar het gebed mag ook vreugde uiten:

David bad: ‘Mijn rouwklacht hebt Gij veranderd in een reidans, mijn rouwkleed hebt Gij losgemaakt, met vreugde mij omgord, opdat mijn ziel U zou psalmzingen en nimmer verstommen.’

Bidden, dat doet u in het besef van onvolmaaktheid en machteloosheid, en vanuit het standpunt ‘ik, onwaardig mens’.

Bidden: spreken met een volmaakt, machtig en liefdevol Iemand.

‘Heer, van U moet het komen’.

‘Heer, heb dank, omdat U mij ter wille van Uw Zoon Jezus Christus in liefde aanneemt, en omdat ik mijn zondelast en al mijn gebreken daar kan laten.’

Terug naar het Bijbelstukje van de onrechtvaardige rechter.

Jezus begint met erop te wijzen: ‘Let op nu, mensen, Ik zal nu even ver het gebed spreken.’ En Jezus eindigt met een zin die niets lijkt te maken te hebben met de weduwe of met de rechter: ‘Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?’

Met die zin voegt Jezus als het ware geheel het stukje van de onbillijke rechter samen, met het Bijbelstuk van ‘de dag van de Zoon des mensen.’

‘Bidt met volharding, verzwakt niet’… is de ondertoon van de perikoop…

Eindtijd: de wetsverachting neemt toe, de liefde verkilt.

Kijkt wat er gebeurt in de Engelse steden, kijkt wat er gebeurt in Antwerpen, in Brussel. Gezinsdrama’s, daar schrikken wij niet meer van.

Eindtijd: ontzettende droogte in Afrika met onnoemelijke hongersnood…

Een onrechtvaardige rechter, daar schrikt men in onze dagen niet meer van. Maar was dat in de dagen van Christus niet ‘ongewoon’?

Overtuigt de parabel van de onrechtvaardige rechter niet dat het werkelijk aan ons, genadekinderen uit de zaterdagperiode van de tijden, bestemd is?

‘Blijft bidden, blijft vragen…’

Willen wij dat Bijbelstukje ter harte nemen, wetende dat Jezus, de Opperrechter, die ver boven de onrechtvaardige rechter staat, maar van wie teven alle genade uitgaat, wetende dat aan Hem alles gevraagd kan worden?

Vertroosting, inzicht, wijsheid, moed?

Laat ons daar dankbaar om zijn.

Amen.